Abstract
Historici beweren dat de IJzertijd begon tussen 1500 en 1000 v. Chr. (althans in sommige delen van de wereld). Dit betekent niet dat ijzer vóór die tijd onbekend was voor de mens; het tegendeel is het geval. Meteoorijzer (dat een hoog nikkelgehalte heeft) moet al vanaf 4000 v. Chr. door de prehistorische mens zijn gebruikt. Zij maakten er werktuigen en wapens van door het te vormen en te hameren. Het is dus heel begrijpelijk dat in sommige oude talen het woord voor ijzer “metaal uit de hemel” betekende. Natuurlijk was de voorraad meteorisch ijzer beperkt. Steen, koper en brons waren dus de materialen bij uitstek, althans tot het tweede millennium v. Chr. Er waren echter enkele belangrijke toepassingen voor ijzerertsen tijdens de Bronstijd en ook tijdens het Chalcolithicum. Zoals reeds in hoofdstuk 1 is uiteengezet, heeft koper bij gebruik van malachiet een vloeimiddel nodig voor het smeltproces. Hiervoor werd ijzeroxide gebruikt, waarvan bekend was dat het tijdens het smelten reageerde met de ongewenste zanddeeltjes die deel uitmaken van malachiet. Uiteindelijk werd een slak gevormd die gemakkelijk van het koper kon worden gescheiden nadat de smelt was afgekoeld.