Eierstokkanker ontstaat wanneer een opeenhoping van mutaties in cruciale genen – genen die de celgroei en -deling regelen of beschadigd DNA repareren – cellen in staat stelt ongecontroleerd te groeien en te delen om een tumor te vormen. De meeste gevallen van eierstokkanker zijn sporadisch; in deze gevallen worden de bijbehorende genetische veranderingen tijdens het leven van een persoon verworven en zijn ze alleen aanwezig in bepaalde cellen in de eierstok. Deze veranderingen, die somatische mutaties worden genoemd, worden niet geërfd. Somatische mutaties in het TP53-gen komen voor in bijna de helft van alle eierstokkankers. Het eiwit dat uit dit gen wordt geproduceerd wordt beschreven als een tumoronderdrukker omdat het helpt voorkomen dat cellen te snel of op een ongecontroleerde manier groeien en delen. De meeste van deze mutaties veranderen enkele eiwitbouwstenen (aminozuren) in het p53 eiwit, waardoor de tumoronderdrukkende functie van het eiwit wordt verminderd of uitgeschakeld. Omdat het veranderde eiwit minder goed in staat is de celgroei en -deling te reguleren, kan zich een kankergezwel ontwikkelen. Somatische mutaties in vele andere genen zijn ook gevonden in eierstokkankercellen.
In erfelijke eierstokkanker worden de bijbehorende genetische veranderingen binnen een familie doorgegeven. Deze veranderingen, die als kiembaanmutaties worden geclassificeerd, zijn in alle lichaamscellen aanwezig. Bij mensen met kiembaanmutaties beïnvloeden andere geërfde en somatische genveranderingen, samen met milieu- en levensstijlfactoren, ook of een vrouw eierstokkanker zal ontwikkelen.
Kiembaanmutaties zijn betrokken bij meer dan een vijfde van de eierstokkankergevallen. Tussen 65 en 85 procent van deze mutaties bevinden zich in het BRCA1- of BRCA2-gen. Deze genmutaties worden beschreven als “hoge penetrantie” omdat ze in verband worden gebracht met een hoog risico op het ontwikkelen van eierstokkanker, borstkanker, en verschillende andere soorten kanker bij vrouwen. Vergeleken met een levenslang risico van 1,6 procent op het ontwikkelen van eierstokkanker voor vrouwen in de totale bevolking, is het levenslange risico bij vrouwen met een BRCA1-genmutatie 40 tot 60 procent, en het levenslange risico bij vrouwen met een BRCA2-genmutatie is 20 tot 35 procent. Mannen met mutaties in deze genen hebben ook een verhoogd risico op het ontwikkelen van verschillende vormen van kanker. De eiwitten geproduceerd door de BRCA1 en BRCA2 genen zijn tumoronderdrukkers die betrokken zijn bij het repareren van beschadigd DNA, wat helpt om de stabiliteit van de genetische informatie van een cel te behouden. Mutaties in deze genen belemmeren het herstel van DNA, waardoor potentieel schadelijke mutaties in het DNA kunnen blijven bestaan. Naarmate deze defecten zich opstapelen, kunnen ze cellen aanzetten tot groei en deling zonder controle of volgorde om een tumor te vormen.
Een aanzienlijk verhoogd risico op eierstokkanker is ook een kenmerk van bepaalde zeldzame genetische syndromen, waaronder een aandoening die Lynch-syndroom wordt genoemd. Lynch-syndroom wordt meestal geassocieerd met mutaties in het MLH1- of MSH2-gen en is verantwoordelijk voor tussen 10 en 15 procent van de erfelijke eierstokkankers. Andere zeldzame genetische syndromen kunnen ook geassocieerd worden met een verhoogd risico op eierstokkanker. De eiwitten geproduceerd door de genen geassocieerd met deze syndromen fungeren als tumoronderdrukkers. Mutaties in een van deze genen kunnen cellen in staat stellen ongecontroleerd te groeien en te delen, wat kan leiden tot de ontwikkeling van een kankergezwel. Net als BRCA1 en BRCA2 worden deze genen beschouwd als “hoge penetrantie”, omdat mutaties de kans op het ontwikkelen van kanker sterk verhogen. Naast eierstokkanker verhogen mutaties in deze genen het risico op verschillende andere soorten kanker bij zowel mannen als vrouwen.
Germline mutaties in tientallen andere genen zijn bestudeerd als mogelijke risicofactoren voor eierstokkanker. Deze genen worden beschreven als “lage penetrantie” of “matige penetrantie” omdat veranderingen in elk van deze genen slechts een kleine of matige bijdrage lijken te leveren aan het totale risico op eierstokkanker. Sommige van deze genen geven instructies voor het maken van eiwitten die interageren met de eiwitten die geproduceerd worden door de BRCA1 of BRCA2 genen. Andere genen werken via andere routes. Onderzoekers vermoeden dat de gecombineerde invloed van variaties in deze genen het risico van een persoon op het ontwikkelen van eierstokkanker aanzienlijk kan beïnvloeden.
In veel families zijn de genetische veranderingen die geassocieerd zijn met erfelijke eierstokkanker onbekend. Het identificeren van aanvullende genetische risicofactoren voor eierstokkanker is een actief gebied van medisch onderzoek.
Naast genetische veranderingen hebben onderzoekers veel persoonlijke en omgevingsfactoren geïdentificeerd die bijdragen aan het risico van een vrouw op het ontwikkelen van eierstokkanker. Deze factoren omvatten leeftijd, etnische achtergrond, en hormonale en reproductieve factoren. Een voorgeschiedenis van eierstokkanker bij nauw verwante familieleden is ook een belangrijke risicofactor, vooral als de kanker op jongvolwassen leeftijd is opgetreden.