In 1890 verenigden de mijnwerkersvakbonden, aangesloten bij de Knights of Labor en de National Progressive Union, zich tot de United Mine Workers of America. Deze vakbond vertegenwoordigde alle soorten werknemers in de kolenmijnindustrie en werkte samen met de American Federation of Labor. Mijnwerkers hadden in deze tijd te maken met zware arbeidsomstandigheden. Het ontbreken van veiligheidsmechanismen op machines bracht de arbeiders in gevaar. Het loon bedroeg gewoonlijk minder dan één dollar voor een werkdag van twaalf tot veertien uur, waardoor het voor mijnwerkers moeilijk was om hun onkosten te betalen. De mijneigenaars betaalden hun werknemers ook vaak in scrip, bedrijfsgeld, in plaats van in echt Amerikaans geld. Scrip was alleen bruikbaar in winkels van het bedrijf, waar de prijzen aanzienlijk hoger lagen. Tenslotte waren veel mijnwerkers kinderen: mijneigenaars namen vaak jongens van nog geen tien jaar oud in dienst om in de mijnen te werken. De United Mine Workers of America organiseerde zich om de arbeidsomstandigheden voor de mijnwerkers te verbeteren.
De United Mine Workers boekten snel succes. Tienduizenden Ohioans sloten zich al snel bij de organisatie aan, waaronder ongeveer twintigduizend Afro-Amerikanen. Door het grote aantal leden van de United Mine Workers stemden veel mijneigenaren in 1898 in met de eis van de vakbond om een achturige werkdag in te voeren. In 1920 kende de Bituminous Coal Commission, een federale overheidsinstantie, de mijnwerkers hogere lonen toe. Onder leiding van John L. Lewis kreeg de United Mine Workers in de jaren 1920 de reputatie hard te kunnen onderhandelen en bereid te zijn tot staken. Tijdens de Eerste Wereldoorlog weigerde de United Mine Workers te staken, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog zag de organisatie een kans om de mijneigenaars en het land te dwingen de arbeidsomstandigheden te verbeteren. De United Mine Workers staakten in 1943, maar hun acties hielpen de mijnwerkers op lange termijn niet. De federale regering nam de controle over de mijnen over, en veel Amerikanen zagen de mijnwerkers als verraders, omdat ze staakten in een periode van nationale crisis. Ondanks deze tegenslag slaagde Lewis erin om iedere mijnwerker boven de tweeënzestig jaar een pensioen van honderd dollar per maand te garanderen. Hij hielp ook bij het organiseren van het Congres van Industriële Organisaties, hoewel de United Mine Workers over het algemeen weigerden zich neer te leggen bij de eisen van andere nationale vakbonden zoals de CIO of de American Federation of Labor.
Na de dood van Lewis in 1959 kwam de United Mine Workers in een periode van interne onrust en gevechten terecht. Tal van prominente leden probeerden de controle over de vakbond te krijgen. Verscheidene leiders werden uiteindelijk veroordeeld voor het leveren van illegale bijdragen aan politieke kandidaten, in de hoop die kandidaten in het voordeel van de vakbondsstandpunten te stemmen. In 1974 werd een voorzitter van de United Mine Workers, W.A. Boyle, gearresteerd en veroordeeld voor het opdracht geven tot moord op een van zijn vakbondstegenstanders, Joseph A. Yablonski.
In de jaren tachtig en negentig namen de spanningen binnen de United Mine Workers af. Helaas voor de arbeiders, werden ze nu geconfronteerd met nieuwe problemen op de werkvloer. Automatisering van de mijnen verbeterde de arbeidsomstandigheden, maar verminderde ook de behoefte aan mijnwerkers. Ook de groeiende populariteit van andere energiebronnen, met name aardgas, verminderde de behoefte aan mijnwerkers en de wens van werkgevers om hun werknemers minder uitkeringen te bieden om de bedrijfsuitgaven te beperken. Het vakbondslidmaatschap daalde drastisch. In 1998 waren 240.000 mijnwerkers lid van de United Mine Workers. Vijftig jaar eerder had de vakbond nog 500.000 leden. Om haar stem te versterken, sloot de United Mine Workers zich in 1989 aan bij de AFL-CIO.