Wanneer en waar een hulpdier toegang heeft
Individuen met een handicap mogen hun hulpdier meenemen naar alle ruimten van openbare voorzieningen en particuliere bedrijven waar leden van het publiek, deelnemers aan programma’s, cliënten, klanten, begunstigden of genodigden zijn toegestaan. Een hulpdier kan worden uitgesloten van een faciliteit als zijn aanwezigheid interfereert met legitieme veiligheidsvereisten van de faciliteit (bijvoorbeeld van een operatie- of brandwondenafdeling in een ziekenhuis waar een steriel veld vereist is).
Een openbare entiteit of een particulier bedrijf kan een persoon met een handicap vragen om een hulpdier te verwijderen als het dier niet zindelijk is of niet onder controle is en de persoon niet in staat is om het onder controle te houden. Een hulpdier moet een harnas, riem of andere tui hebben, tenzij de begeleider niet in staat is een tui te gebruiken vanwege een handicap of het gebruik van een tui het vermogen van het hulpdier om veilig zijn werk of taken uit te voeren zou belemmeren. In deze gevallen moet het hulpdier onder controle van de begeleider staan door middel van stemcommando’s, handsignalen of andere doeltreffende middelen. Als een hulpdier is uitgesloten, moet de persoon met een handicap nog steeds de mogelijkheid worden geboden om goederen, diensten en accommodaties te verkrijgen zonder het hulpdier in de gebouwen te hebben.
Vragen stellen
Om te bepalen of een dier een hulpdier is, kan een overheidsinstantie of een particulier bedrijf twee vragen stellen:
- Is dit dier nodig vanwege een handicap?
- Welk werk of welke taak is dit dier getraind om uit te voeren?
Deze vragen mogen niet worden gesteld als de behoefte aan het hulpdier duidelijk is (bijv, de hond leidt een persoon die blind is of trekt de rolstoel van een persoon). Een overheidsinstelling of particulier bedrijf mag niet vragen naar de aard of de omvang van de handicap van een persoon of documentatie eisen, zoals bewijs dat het dier is gecertificeerd, opgeleid of een vergunning heeft als een hulpdier, of eisen dat het dier een identificatievest draagt.
Miniatuurpaarden
Een overheidsinstelling of particulier bedrijf moet een persoon met een handicap toestaan een minipaardje mee te nemen op het terrein, zolang het individueel is opgeleid om werk te doen of taken uit te voeren ten behoeve van de persoon met een handicap. Een organisatie kan echter overwegen of de faciliteit het miniatuurpaardje kan huisvesten op basis van het type, de grootte en het gewicht van het paardje. De regels die gelden voor hulphonden zijn ook van toepassing op miniatuurpaarden.
Andere bepalingen
- Een openbare entiteit of particulier bedrijf is niet verantwoordelijk voor de verzorging van en het toezicht op een hulpdier.
- Een openbare entiteit of particulier bedrijf kan een persoon met een handicap niet vragen of eisen om een toeslag of borg te betalen, zelfs als mensen die door huisdieren worden vergezeld, dergelijke vergoedingen moeten betalen.
- Als een openbare entiteit of een particulier bedrijf normaliter personen in rekening brengt voor de schade die zij veroorzaken, kan een persoon met een handicap in rekening worden gebracht voor schade die door zijn of haar hulpdier is veroorzaakt.
Relatie met andere wetten
Deze bepalingen met betrekking tot hulpdieren zijn alleen van toepassing op entiteiten die onder de ADA vallen. De Fair-Housing Act heeft betrekking op voorzieningen voor hulpdieren in woonwijken, en de Air Carrier Access Act op voorzieningen voor hulpdieren in het luchtvervoer. De definitie van een hulpdier onder elk van deze wetten verschilt van de definitie onder de ADA.