1685
Johann Sebastian Bach werd op 21 maart in Eisenach geboren. Hij heeft zijn hele leven lang veel herinneringen aan zijn jeugd in Eisenach bewaard, zoals het ouderlijk huis (dat ook kamers voor musici in opleiding bevatte), het traditionele gymnasium met zijn koor in het oude Dominicanenklooster, de St. Joriskerk en zijn orgel, en het stadhuis, waar de koperblazers vanuit de toren optraden.
1693-95
Bach bezocht het plaatselijke Latijnse gymnasium.
1694
J.S. Bachs moeder Elisabeth overleed in mei.
1695
Bachs vader, Johann Ambrosius Bach, overleed op 20 februari. Als wees verhuisde Bach naar Ohrdruf, waar hij samenwoonde met zijn broer Johann Christoph, die veertien jaar ouder was en organist was in de Sint-Michielskerk. Samen met zijn broer Johann Jakob en ook zijn neef Johann Ernst bezocht Bach het gymnasium, in die tijd een zeer prestigieuze onderwijsinstelling in het hertogdom Saksen-Gotha. Hij zong in het schoolkoor, dat onder meer optrad in het plaatselijke kasteel Ehrenstein en bij bruiloften en begrafenissen. Onder leiding van Johann Christoph leerde Bach orgel spelen. In deze tijd werd het orgel in St. Michael’s volledig gereviseerd, wat de jonge Johann Sebastian de gelegenheid gaf om de grondbeginselen van de orgelbouw te leren. In 1704 schreef hij een klaviercompositie, het Capriccio in E-groot, die hij opdroeg aan zijn oudere broer. Het huis waar de drie broers Bach woonden, brandde later af tijdens een grote brand in 1753.
1700-02
J.S. Bach was koorknaap aan de St. Michielschool in Lüneburg en leerling van Georg Böhm. Hij bezocht Johann Adam Reincken in Hamburg en bestudeerde het Noord-Duitse orgelpatrimonium.
De muzikale capaciteiten van de jonge Bach zijn lang onderwerp van speculatie geweest omdat er veel te weinig gezaghebbende bronnen over zijn vroege jaren waren. In 2006 werden echter kopieën van Noord-Duitse orgelwerken ontdekt in de Anna Amalia Bibliotheek in Weimar, die de vroegst overgeleverde manuscripten bleken te zijn, geschreven in Bachs eigen hand. Analyse van deze spectaculaire vondst wierp nieuw licht op enkele aspecten van Bachs biografie. In tegenstelling tot eerdere veronderstellingen moet Bach al op dertienjarige leeftijd over buitengewone muzikale en uitvoerende capaciteiten hebben beschikt, want de in Weimar gevonden afschriften die hij als schooljongen in Lüneburg en Ohrdruf vervaardigde, bevatten twee van de moeilijkste orgelcomposities uit zijn tijd. Bovendien verschaft de vondst belangrijke informatie over een altijd veronderstelde maar nooit bewezen band tussen Bach en Georg Böhm (1661-1733), een opmerkelijke Lüneburger organist en componist, want het papier dat Bach voor zijn kopieën gebruikte, was afkomstig uit Böhm’s bezit. Tijdens zijn opleiding aan de Sint-Michielskerk was Bach dus waarschijnlijk ook een leerling of zelfs een stagiair van Georg Böhm.
1702
J.S. Bach solliciteerde met succes naar de functie van organist in Sangerhausen. De baan werd echter toch aan een andere kandidaat gegeven toen de regionale hertog persoonlijk tussenbeide kwam.
1703
J.S. Bach trad ongeveer een half jaar als violist toe tot het privé-orkest van hertog Johann Ernst III in Weimar en werkte mogelijk als assistent van hoforganist Johann Effler.
In juli ging Bach naar Arnstadt om het door Johann Friedrich Wender gebouwde nieuwe orgel in de Nieuwe Kerk (nu de Bachkerk) te onderzoeken. Later werd hij benoemd tot organist van de Nieuwe Kerk. Veel leden van de familie Bach hebben tussen 1620 en 1792 in Arnstadt gewoond en gewerkt. In totaal werden er zeventien familieleden geboren, terwijl er acht trouwden en vijfentwintig in de stad werden begraven.
1705/06
Bach verbleef een paar maanden bij Dietrich Buxtehude in Lübeck. Omdat hij veel langer afwezig was dan afgesproken, werd hij bij zijn terugkeer door zijn werkgever streng berispt. Hij voltooide zijn reis te voet.
1707
In juni werd Bach organist aan de Sint-Blasiuskerk in Mühlhausen. Op 17 oktober trouwde hij in de kerk van Dornheim (bij Arnstadt) met zijn achternicht Maria Barbara.
1708
In februari werd de cantate Gott ist mein König (‘God is mijn Koning’, BWV 71) voor het eerst uitgevoerd ter gelegenheid van de inauguratie van het nieuwe stadsbestuur. Het was een van Bachs weinige composities die tijdens zijn leven werden gedrukt. In de daaropvolgende jaren kreeg Bach de opdracht om meer muziek te schrijven voor de inwijdingsplechtigheden van het stadsbestuur van Mühlhausen, wat kan worden opgevat als een teken van zijn goede betrekkingen met deze Vrije Keizerstad in het Heilige Roomse Rijk. Overigens werd het orgel in de St. Blasius in de jaren 1950 op instigatie van Albert Schweitzer gereconstrueerd naar Bachs specificatie uit 1708.
In juni werd Bach aangesteld als kamermusicus en organist aan het hof van de hertogen Wilhelm Ernst en Ernst August van Saksen-Weimar. Hij bleef daar tot 1717 en componeerde talrijke werken voor orgel en klavecimbel, alsmede meer dan dertig cantates. Hij werkte voornamelijk in de paleiskerk, die later in 1774 door brand werd verwoest.
1709
Bach stond in contact met Georg Philipp Telemann en zij wisselden composities en bladmuziek uit.
Aanwijzingen voor een persoonlijke kennismaking tussen Bach en zijn collega Telemann die in de nabijgelegen stad Eisenach werkte, zijn te vinden in de correspondentie tussen Bachs zoon Carl Philipp Emanuel en Johann Nikolaus Forkel, een geleerde uit Göttingen, die J.S. Bachs eerste biograaf werd. Naar originele documenten die bewijzen dat de twee componisten elkaar in Bachs Weimar-periode hebben ontmoet, is echter lang tevergeefs gezocht. Uiteindelijk werden in de jaren tachtig kopieën van een vioolconcert van Telemann gevonden die duidelijk door Bach waren uitgeschreven. Hoe hecht hun relatie was, blijkt uit het feit dat Telemann (die inmiddels in Frankfurt werkte) in 1714 aanwezig was bij de doop van Carl Philipp Emanuel Bach en peetvader van hem werd.
1710
Wilhelm Friedemann, Bachs oudste zoon, werd op 22 november geboren.
1713
J.S. Bach reisde naar Weissenfels, waar zijn eerste wereldlijke cantate werd uitgevoerd. Getiteld Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd (‘De levendige jacht is al wat mijn hart begeert’, BWV 208), was het geschreven ter ere van de verjaardag van hertog Christian van Saksen-Weissenfels. Een paar jaar later gaf Bach een aantal recitals aan het koninklijk hof in Weissenfels, dat tot ver buiten de landsgrenzen een uitstekende reputatie genoot vanwege de hoge kwaliteit van zijn muzikale optredens. In 1729 werd Bach door de keurvorst van Weissenfels benoemd tot koninklijk kapelmeester van Saksen-Weissenfels – een functie die hij mocht uitoefenen zonder te hoeven verhuizen.
In december deed Bach auditie voor de functie van muziekdirecteur in Halle (Saale), maar hij besloot de functie toch niet aan te nemen.
1714
J.S. Bach werd bevorderd tot concertmeester – een functie die inhield dat hij elke maand nieuwe muziek moest componeren.
Op 8 maart werd Bachs zoon Carl Philipp Emanuel geboren. Een van zijn peetvaders was Georg Philipp Telemann.
1715
Op 11 mei werd Bachs zoon Johann Gottfried Bernhard Bach geboren. Ook hij was voorbestemd musicus te worden, maar of hij ook componist was, is onbekend.
17
In augustus tekende Bach zijn contract als kapelmeester aan het hof van prins Leopold van Anhalt-Köthen, zij het zonder toestemming te vragen om Weimar te verlaten. Zijn ontslag werd geweigerd en hij werd voor een maand gevangen gezet wegens ongehoorzaamheid. In december werd Bach uit de gevangenis ontslagen, waardoor hij in Köthen aan de slag kon. Diezelfde maand reisde hij naar Leipzig, zijn toekomstige woonplaats, om het orgel in de Pauluskerk te inspecteren.
1720
Toen Bach terugkeerde van een reis naar Karlovy Vary om de prins te vergezellen, vernam hij dat diens vrouw Maria Barbara na een korte ziekte was overleden en reeds was begraven. De precieze oorzaak van haar dood is tegenwoordig onbekend.
In de herfst reisde Bach naar Hamburg voor een auditie.
1721
Op 3 december trouwde Bach met de hofzangeres Anna Magdalena Wilcke. Slechts een paar dagen later trouwde prins Leopold met prinses Friederica Henrietta van Anhalt-Bernburg, waardoor Leopolds belangstelling voor muziek misschien afnam. In ieder geval begon Bach in 1722 elders werk te zoeken.
1723
In februari werd Bach benoemd tot cantor van de Thomaskirche in Leipzig. De positie was vacant sinds de dood van Johann Kuhnau het jaar daarvoor. Aanvankelijk werd Georg Philipp Telemann door het stadsbestuur uitgekozen als zijn opvolger, maar hij weigerde toen hem een loonsverhoging in Hamburg werd aangeboden. Johann Christoph Graupner, op dat moment kapelmeester in Darmstadt, werd in de tweede ronde gekozen, maar kreeg van zijn werkgever geen vrijbrief. Zo werd J.S. Bach met ingang van 1 juni de nieuwe cantor en ‘directeur musices’ van Leipzig.
Bachs relatie met zijn vroegere werkgever, prins Leopold, bleef intact. Ondanks zijn vertrek uit Köthen mocht hij nog steeds de titel koninklijk kapelmeester voeren en kreeg hij de opdracht elk jaar een cantate te schrijven ter ere van de verjaardag van de prins.
Bachs taken als cantor van de Thomaskerk omvatten de wekelijkse uitvoering van cantates tijdens kerkdiensten op zon- en feestdagen. Dit kwam neer op ongeveer zestig cantates per kerkelijk jaar. Volgens zijn zoon Carl Philipp Emanuel schreef Bach vijf jaarlijkse cantatecycli, hoewel er iets minder dan drie zijn overgeleverd. Bachs eerste cantatecyclus uit Leipzig is bijna in zijn geheel bewaard gebleven, maar de identiteit van de librettisten is grotendeels onbekend. Met uitzondering van een paar oudere composities uit Bachs Weimar-periode, waren de cantates uit de eerste Leipziger cantatecyclus allemaal nieuw geschreven composities. Ook al kreeg Bach hulp van oudere koorknapen bij repetities en het tijdrovende met de hand overschrijven van partijen, zijn werklast voor de wekelijkse cantates moet immens zijn geweest.
1724
Er brak een geschil uit tussen Bach en Johann Gottlieb Görner, de muziekdirecteur van de universiteit van Leipzig, over de verdeling van de verantwoordelijkheden voor de muziek die in de Pauluskerk werd uitgevoerd.
De Johannes Passion (BWV 245) werd voor het eerst uitgevoerd op 7 april.
Bach begon zijn samenwerking met librettist Picander (het pseudoniem van Christian Friedrich Henrici) die twintig jaar zou duren.
De Chorale Cantata Cycle (Bachs tweede Leipziger cantatecyclus) werd geschreven. Bach gebruikte hiervoor een techniek die al werd toegepast door Johann Schelle, een van zijn voorgangers aan de Thomascantate: elke cantate was gebaseerd op een bekend protestants koraal, dat in het openingskoraal uitvoerig werd bewerkt en in het slotkoraal ongewijzigd werd uitgevoerd. In de middendelen onderging het oorspronkelijke koraal sterke muzikale en tekstuele variaties en nam het de vorm aan van aria’s en recitatieven, waarbij de traditionele koraalcantate werd gecombineerd met de moderne cantatevorm die de Italiaanse opera weerspiegelde. Door aan dit principe vast te houden, hoefde Bach niet zijn toevlucht te nemen tot ouder materiaal, zodat ook de cantates in zijn tweede Leipziger cyclus bijna allemaal nieuwe composities waren.
1725-27
Bachs derde jaarcantatecyclus werd geschreven.
1727
De Matthäus-Passion (BWV 244, 1e versie) werd op 11 april voor het eerst uitgevoerd.
1729
In maart kreeg Bach de leiding over Schott’sches Collegium Musicum.
In het begin van de achttiende eeuw waren de kerken en de koninklijke hoven niet de enige beschermheren van de muziek, die ook bloeide onder de middenklasse in bijna alle muzikale bolwerken van Europa. Tot de belangrijkste muzikale instellingen behoorden de Collegia Musica – genootschappen waar voornamelijk amateurmusici regelmatig privé- en openbare recitals gaven.
Het Collegium Musicum, dat Bach in 1729 onder zijn hoede nam, had voordien onder leiding gestaan van Georg Balthasar Schott, voorheen organist van de Neukirche (‘Nieuwe Kerk’) in Leipzig. Het orkest was gevestigd in Café Zimmermann, een van de grootste en populairste koffiehuizen van de stad. De repetities en wekelijkse concerten vonden daar plaats, ’s zomers ook in de open lucht. Naast muziek van hedendaagse componisten voerde Bach ook veel van zijn eigen composities uit, waaronder de Orkestsuites (BWV 1066-68) en zijn viool- en klavecimbelconcerti (BWV 1041-43, BWV 1052-58). Bij speciale gelegenheden, zoals verjaardagen en naamdagen, werden extra recitals georganiseerd waaraan Bach verscheidene wereldlijke cantates bijdroeg. Het was voor één van deze ‘buitengewone’ concerten dat Bach zijn beroemde Kaffee-Kantate (‘Koffiecantate’, BWV 211) componeerde, een duidelijke toespeling op de gebruikelijke locatie van het Collegium Musicum.
De samenwerking met het Collegium Musicum bleek vooral belangrijk te zijn voor Bachs klaviercomposities. Na zijn verhuizing naar Köthen in 1717 was hij niet langer officieel organist, en dus boden de recitals in Café Zimmermann hem een welkome gelegenheid om niet alleen zijn bekwaamheid als cantor en muziekdirecteur, maar ook aan het klavier te demonstreren. Bovendien kwam deze samenwerking Bachs positie als cantor van de St. Thomas ten goede, want het Collegium Musicum bleek een nuttige bron van bekwame tijdelijke musici voor uitvoeringen waarvoor een groter ensemble nodig was dan het koor kon opbrengen.
1730
Bach schreef een tien pagina’s tellende klacht aan het stadsbestuur (‘Kort maar zeer noodzakelijk ontwerp voor een welvoorziene kerkmuziek’) in een poging om aanvullende financiering voor het koor en orkest te verkrijgen.
1731
De Marcus Passion (BWV 247) werd op 23 maart voor de allereerste keer uitgevoerd.
1732
Christoph Friedrich Bach werd op 21 juni geboren.
1733
Bach legde het Kyrie en Gloria van zijn Mis in B-klein (BWV 232 I-II) voor aan Frederik August II, de nieuwe keurvorst van Saksen, in Dresden, mede in de hoop de prestigieuze titel van Saksisch hofcomponist of Kapellmeister te krijgen.
1734-35
Betwenen 25 december en 6 januari werden de zes delen waaruit het Weihnachtsoratorium (BWV 248) bestaat voor het eerst in het openbaar uitgevoerd.
1735
Johann Christian Bach werd geboren op 5 september.
1736
Onenigheid ontstond tussen Bach en Johann August Ernesti, de rector van de Thomasschool, over de vraag wie de bevoegdheid had om koorprefecten aan te stellen.
In november werd Bach, na herhaalde verzoeken, benoemd tot componist aan het keurvorstelijke Saksische en koninklijk Poolse hof, waarmee hij zijn positie in het geschil over zijn bevoegdheden met de autoriteiten in Leipzig versterkte.
1741
Bach reisde voor de eerste keer naar Berlijn. Zijn cantate O holder Tag, erwünschte Zeit (‘O mooie dag, o verhoopte tijd’, BWV 210) werd voor het eerst uitgevoerd op het huwelijk van de arts Georg Ernst von Stahl. Over de geschiedenis van deze felicitatiecantate was lange tijd nauwelijks iets bekend; zelfs de datering werd slechts ruw geschat op 1738-41. Men dacht dat de ontvanger van dit werk een van Bachs beschermheren in Leipzig was – maar wie precies?
Een paar jaar geleden werd de lijst van kandidaten uitgebreid met een figuur die eerder over het hoofd was gezien: Georg Ernst von Stahl uit Berlijn, een lijfarts en hofadviseur, die eerder werd beschouwd als een vriend en supporter van Bachs zonen Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanuel dan als een beschermheer van Bach zelf. Een veilingcatalogus waarin de nalatenschap van Georg Ernst von Stahl werd geïndexeerd, vermeldde niet alleen talrijke bladmuziekstukken, maar ook nogal vaag “een cantate van Johann Sebastian Bach”, aangeduid als lot nr. 5. En toen in het jaar 2000 bladmuziek werd onderzocht die aan de beschrijving leek te voldoen, werd op de oorspronkelijke set partijen voor de huwelijkscantate ‘O lovely day, o hoped-for time’ inderdaad een cijfer 5 aangetroffen dat naderhand met Indiase inkt was toegevoegd.
De hypothese dat de cantate voor Georg Ernst von Stahl was geschreven, wordt gestaafd door diens biografische gegevens. Nadat Bach tijdens zijn eerste reis naar Berlijn in augustus 1741 in het huis van von Stahl had gelogeerd, trouwde Georg Ernst von Stahl amper een maand later en het is goed mogelijk dat hij Bach de opdracht gaf om voor die gelegenheid een speciale cantate te componeren. Een passage in de cantate zelf levert nog meer bewijs: “Op deze manier zal in menige plaats / Uw welverdiende lof weerklinken. / Uw roem zal als een diamanten steen, / Ja als een taai staal duurzaam zijn, / Tot hij weerklinkt over de hele wereld.” Voorheen werd deze metafoor – een raadselachtige, aangezien staal in geen geval harder is dan diamant – genegeerd. Maar gezien de hierboven geschetste bevindingen, en in aanmerking genomen dat het Duitse woord voor staal ‘Stahl’ is, kan het worden geïnterpreteerd als een verhulde toespeling op de ontvanger van de cantate.
1747
In mei bezocht J.S. Bach Frederik II in Potsdam en Berlijn. Het was de enige keer toen Bach nog leefde dat hij op de voorpagina van een krant werd vermeld, toen een onbekende redacteur van Berlinische Nachrichten verslag deed van Bachs avondlijke aankomst, het onthaal door de koning, Bachs optreden “op de zogenaamde forte en piano”, en tenslotte de uitdaging van de koning aan Bach om uit het niets een fuga te improviseren op een gegeven thema – een groots moment in de muziekgeschiedenis dat leidde tot Bachs beroemde bloemlezing van canons en fuga’s die bekend staat als De Muzikale Offergave.
1748
Bach voltooide zijn Mis in B-klein (BWV 232) – een Missa tota (complete mis).
1749
Bachs gezondheid verslechterde. Hij leed aan een ernstige oogziekte en aan motorische problemen in zijn rechterarm en zijn schrijfhand.