Onderdrukking is een afweermechanisme dat specifiek gericht is op affect, en dat tot doel heeft dit uit het bewustzijn te verwijderen zonder het opnieuw in het onbewuste te laten binnendringen.
De term “onderdrukking” in zijn breedste zin werd door Sigmund Freud (1900a) gebruikt om een bewust mechanisme te beschrijven dat tot doel heeft ongewenste psychische inhouden uit het bewustzijn te verwijderen. Het verschil tussen onderdrukking en repressie (1915d) ligt in het feit dat dit laatste afweermechanisme onbewust is en dat onder invloed ervan onderdrukte inhoud onbewust wordt of blijft. Repressie houdt zich hoofdzakelijk bezig met de “ideationele vertegenwoordigers” van de drift/instinct, die zich onderscheiden doordat zij onbewust kunnen blijven. In Freuds vroege theorievorming over affecten worden affecten echter onderdrukt en gaan ze niet over in het onbewuste.
In de hele metapsychologie is dit onderscheid tussen onderdrukking en verdringing echter niet zo duidelijk: “We weten ook dat het onderdrukken van de ontwikkeling van affecten het ware doel is van de verdringing en dat haar werk onvolledig is als dit doel niet wordt bereikt” (1915e, p. 178). In deze passage uit “Het Onbewuste” verschijnt de onderdrukking van het affect als een specifieke wijze van onderdrukking die bestemd is om het affect uit het bewustzijn te bannen. Bovendien wijdt Freud in hetzelfde essay een hoofdstuk aan “onbewuste gevoelens” waarin affecten een definitieve plaats beginnen te krijgen binnen het onbewuste.
Dit begrip van “onbewuste gevoelens” werd geleidelijk verder uitgewerkt, en in “Het Ego en het Id” (1923b) schreef Freud: waar het gevoelens betreft “valt de Pcs. hier weg en gevoelens zijn ofwel bewust ofwel onbewust” (1923b, p. 23). Met de introductie van de tweede topografie worden de door Freud beschreven affecten typisch complexen. Een onbewust schuldgevoel, angst als signaal, rouw, verdriet, enz., zijn allemaal affecten die gearticuleerd worden door verschillende fantasieën, met name rond het verlies van het object. Het signaal van angst dat het dreigende verlies van de moeder voor het kind betekent, is het paradigmatische voorbeeld van deze nieuwe opvatting van affecten die nauw verbonden zijn met fantasieën (uit Freuds tweede theorie van de angst). Omdat affecten en representatie dus beschouwd worden als nauw verweven met fantasieën, worden de verdedigingsmechanismen met betrekking tot affecten niet op een specifieke manier gedifferentieerd, en als gevolg daarvan zullen de affecten zelf waarschijnlijk ook onbewust worden.
Melanie Klein, die Freuds tweede theorie van angst vanaf het begin had overgenomen, beschouwde affecten als onderhevig aan dezelfde defensieve wisselvalligheden als fantasieën. Angst werd echter al snel de kern van haar techniek; zo heeft interpretatie bijvoorbeeld onvermijdelijk invloed op de fantasieën van het subject in de analyse, wanneer de angst op zijn hoogtepunt is. Naarmate haar theoretisch systeem zich ontwikkelde, zouden affecten geleidelijk een cruciale plaats gaan innemen in het functioneren van het mentale leven (1948). In een opvatting die verbonden is met de “posities” van de twee algemene wijzen van organisatie van het psychische leven, vormt het type angst, hetzij paranoïde of depressief, een sleutelbegrip naast de modaliteit van het object, hetzij partieel of totaal, en naast mechanismen van afweer, hetzij psychotisch of neurotisch.
Het type afweermechanisme waartoe het ego zijn toevlucht zou kunnen nemen is afhankelijk van de intensiteit van depressieve angsten, geopenbaard door de fantasieën die ze manifesteren. Wanneer ze te intens zijn – in verdriet, maar vooral in schuldgevoel – komen ze tot uiting in fantasieën die de catastrofale vernietiging van voorwerpen inhouden. Het ego zal extreme en zelfs psychotische verdedigingsmechanismen moeten mobiliseren. Daartussen zal massieve ontkenning, heel specifiek, deze depressieve affecten aanvallen om ze te vernietigen en uit te wissen; maar andere psychotische verdedigingsmechanismen zoals splitsing, projectieve identificatie, of projectie dragen ook bij tot hun uitroeiing. Bovendien zal hun werking aanleiding geven tot andere affecten, met name vervolgingsangst. Waar depressieve angsten niet te extreem zijn, en in gevallen waar aanzienlijke fantasieën van verwonding of dood (en dus van het verlies van voorwerpen) overheersen, maakt min of meer intense ontkenning het mogelijk deze angsten te verlichten of zelfs om te zetten, met behulp van obsessieve afweer, in hun tegendeel – euforie. Waar depressieve angsten beperkt zijn en waar fantasieën over het verlies van het liefdesobject en uitsluiting overheersen, opent de depressieve conflictsituatie de weg naar het neurotische probleem en worden de conflictueuze affecten onderdrukt.
Wanneer de onderdrukking van affecten, het neurotische verdedigingsmechanisme bij uitstek, uitgebreider wordt, lijkt het effect ervan dichter bij dat van loochening te staan. De analyse van ernstige neurotische stoornissen met ernstige depressieve conflicten onthult de uitwisseling tussen deze twee verdedigingswijzen bij de behandeling van de conflictueuze affecten: repressie en loochening. Wanneer de repressie van conflictueuze affecten te krachtig is, lijkt de intense druk op de verdrongen inhoud naar de interne wereld van het individu die aspecten van de externe wereld die deze affecten opwekken of eraan herinneren, om te zetten in ontkenning.
Alain de Mijolla
Zie ook: Repressie.
Bibliografie
Freud, Sigmund. (1915e). Het onbewuste. SE, 14: 159-204.
–. (1923b). Het ego en het id. SE, 19: 1-66.
Verder lezen
Werman, D.S. (1983). Onderdrukking als afweer. Journal of the American Psychoanalytic Association, 31(S), 405-415.