De structuren van de boven- en onderkaak die in dit gedeelte worden besproken, zijn afgebeeld in fig. 1-12. De orale vestibule (vestibulum oris) is de ruimte tussen de wangen en lippen lateraal en de tanden, gingiva, en het alveolaire gebied mediaal. Gewoonlijk liggen de weefseloppervlakken dicht bij elkaar, zodat de tussenruimte slechts potentieel van aard is. Er kan een werkelijke ruimte ontstaan als de wangen worden opgetrokken of ingedrukt bij het kauwen van voedsel.
De vestibulaire fornices (fornix vestibuli superi-oris en inferioris) vormen de superieure en inferieure randen van het mondvestibule, waar de mucosa van de wangen en lippen terugkaatst op de alveolaire mucosa. De groef gevormd door de vestibulaire fornices wordt ook wel de vestibulaire sulcus genoemd. Hij ligt ongeveer ter hoogte van de apices van de tandwortels, reden waarom chirurgische verwijdering of behandeling van tandwortels via het vestibule kan worden uitgevoerd (b.v. apicoectomie of worteleinderesectie).
De fornices kunnen tangentieel tot aan de alveolaire kam worden opgeduwd. Dit gebied kan echter uiterst gevoelig zijn als het bijvoorbeeld chronisch wordt belast. Het losse submucous bindweefsel is in staat om veel vocht op te slaan. Een grote vochtophoping kan ernstige zwelling veroorzaken (waardoor de wangen er “dik” uitzien).
Als de mond gesloten is, staat het voorhoofdsgat in verbinding met de eigenlijke mondholte via de retromolaire ruimte (posterieur aan de molaren). Met de mond wijd open markeert de raphe pterygomandibularis (raphe pterygomandibularis) de grens tussen de mondholte en het vestibulaire gebied. De vorm van de vestibulaire sulcus varieert van individu tot individu, en wordt onderbroken door verschillende ligamenteuze aanhechtingen en slijmvliesplooien.
De labiale frenula of frena (frenula labiorum; frenulum labii superioris en inferioris) zijn vrijgerande slijmvliesplooien in de middellijn die lopen van de lippen tot het alveolaire mucosa. De vestibule wordt vrijwel gehalveerd door dit frenum, zowel in de boven- als in de onderkaak. Een dik superieur labiaal frenum kan de twee middelste snijtanden uit elkaar duwen en zo een mediaan diasteem (een spleet tussen de twee maxillaire centrale snijtanden) vormen.
De buccale frena (frenula buccales; frenulum buccae superioris en inferioris) zijn met buccaal slijmvlies beklede vezelige bundels die in wisselend aantal lateraal lopen als onderdeel van de pezen van oorsprong van de musculus buccinator (musculus buccinator). Zij bevinden zich meestal in de regio van de premolaren en lopen van de alveolaire ridge dorsaal in de fornix; zij voorkomen overmatige rek van het vestibule. Er kunnen ook extra slijmvliesplooien aanwezig zijn, waarmee rekening moet worden gehouden bij het vormgeven van een rand voor de prothese.
Direct onder de fornix, maar iets boven de alveolaire kam, bevinden zich spieraanhechtingen die bij bewegingen de vestibulaire sulcus veranderen. Het kan ook worden vernauwd tijdens het spreken en kauwen.
De pterygomandibulaire raphe (raphe pterygo-mandibularis; hechting van de faryngeale wand; pterygo = vleugelachtig) is een verticale plooi van slijmvlies die de vestibule posterior aan de molaren begrenst. Deze plooi wordt gevormd door een strook pees die loopt van het processus hamularis (haakvormig) van het os sphenoideus (hamulus pterygoideus) naar de binnenzijde (hylohyoid lijn) van de onderkaak.
De buccale vestibulaire sulcus is het smalst posterieur waar het processus coronoideus van de onderkaak de ruimte aanzienlijk verkleint tijdens laterale bewegingen. De vestibule wordt hier ook vernauwd door de activiteit van de kauwspieren, daarom mag een protheseflens in deze regio niet te dik zijn.
Na het verlies van tanden en kiezen resorberen de alveolaire uitsteeksels van de kaak, waardoor de plooien hun oorspronkelijke hoogte verliezen en in sommige gevallen volledig vlak worden. Het is mogelijk de plooidiepte chirurgisch te vergroten om sterk geslonken alveolaire kammen te compenseren en om ondersnijdbare retentiegebieden voor de prothesebasis te creëren.
De zygomatische kam (crista infrazygomatica) is een benig proces van het jukbeen (zygoma) ter hoogte van de wortels van de eerste molaren. Door de aanwezigheid van deze kam is de fornix in dit gebied ondiep. De maxillaire tuberositeit (tuber maxillae) is een robuuste benige uitsteeksel aan het achterste einde van de maxillaire tandboog die niet wordt geresorbeerd na tandverlies.
De mandibulaire tuberkel (tuberculum alveolare mandibulae) is een slijmvliesverhoging over de benige retromolaire trigone (trigonum retromolare). Het kan ontstaan uit speciale spieraanhechtingen. De mandibulaire knobbel wordt ook vaak retromolaire driehoek genoemd.
De oblique lijn (linea oblique) is een benige verhoging die van de retromolaire driehoek anterior en inferior naar de premolaren en in de vestibulaire sulcus loopt. De aanhechting van de buccinatoren strekt zich uit tot deze lijn.
Tanden
In het dierenrijk wordt onderscheid gemaakt tussen echte tanden en structuren die op tanden lijken, maar geen echte tanden zijn. Echte tanden bestaan uit glazuur, dentine, cementum en pulpa. Ze worden dentinale tanden genoemd omdat ze hoofdzakelijk uit dentine bestaan.
Structuren die geen echte tanden zijn, hebben geen van de harde stoffen van de echte tanden, d.w.z. glazuur, dentine en cementum. Het zijn vooral de hoorntanden die men bijvoorbeeld aantreft in de keelholte en de slokdarm van lederschildpadden.