De “Americans With Disabilities Act” van 1990 en Sectie 504 van de “Rehabilitation Act” van 1973 verbieden discriminatie van anders gekwalificeerde personen met een geestelijke handicap, op gebieden als werkgelegenheid, onderwijs en medische zorg. Het Congres heeft pedofilie echter expliciet uitgesloten van bescherming onder deze twee cruciale wetten.
Het is tijd om deze categorische uitsluitingen te herzien. Zonder wettelijke bescherming kan een pedofiel het niet riskeren behandeling te zoeken of zijn status aan iemand bekend te maken voor steun. Hij kan zijn baan verliezen, en toekomstige kansen op werk, als hij wordt gezien bij een groepstherapiesessie, vraagt om een redelijke aanpassing om medicijnen te nemen of een psychiater te bezoeken, of vraagt om een beperking in zijn omgang met kinderen. Het isoleren van individuen van passende werkgelegenheid en behandeling verhoogt alleen maar hun risico op het plegen van een misdrijf.
Het staat buiten kijf dat de uitbreiding van de bescherming van burgerrechten naar mensen met pedofilie moet worden afgewogen tegen de gezondheids- en veiligheidsbehoeften van anderen, vooral kinderen. Het spreekt voor zich dat een pedofiel niet zou mogen worden aangenomen als leraar op een lagere school. Maar zowel de A.D.A. als de Rehabilitation Act bevatten uitzonderingen voor mensen die “niet anders gekwalificeerd” zijn voor een baan of die “een directe bedreiging vormen voor de gezondheid en de veiligheid van anderen” die niet kan worden weggenomen door een redelijke aanpassing. (Dit is de reden waarom werkgevers geen blinde buschauffeurs of mentaal onstabiele beveiligers hoeven aan te nemen).
De directe-dreigingsanalyse verwerpt het idee dat werkgevers kunnen vertrouwen op generalisaties; zij moeten het specifieke geval beoordelen en vertrouwen op bewijs, niet op vooronderstellingen. Degenen die zich zorgen maken dat werkgevers gedwongen zouden worden om gevaarlijke pedofielen in dienst te nemen, zouden naar de H.I.V.-jurisprudentie moeten kijken, waar de rechtbanken jarenlang zeer conservatief waren en aan de kant van de directe dreiging neigden te gaan, zelfs tot het eind van de jaren negentig, toen de medische autoriteiten het erover eens waren dat mensen met H.I.V. veilig konden werken in bijvoorbeeld de levensmiddelenindustrie.
Het schrappen van de uitsluiting van pedofilie zou het strafrecht of zijn rol in het reageren op kindermisbruik niet ondermijnen. Het zou het bijvoorbeeld niet gemakkelijker maken voor iemand die beschuldigd wordt van kindermisbruik om niet schuldig te pleiten op grond van ontoerekeningsvatbaarheid.
Een pedofiel moet verantwoordelijk worden gehouden voor zijn gedrag – maar niet voor de onderliggende aantrekkingskracht. Pleiten voor de rechten van geminachte en onbegrepen groepen is nooit populair, vooral niet als ze in verband worden gebracht met echte schade. Maar het feit dat pedofilie zo wordt veracht is precies de reden waarom onze reacties erop, in het strafrecht en de geestelijke gezondheidszorg, zo inconsistent en contraproductief zijn geweest. Erkennen dat pedofielen een psychische stoornis hebben, en de obstakels wegnemen die hen ervan weerhouden naar voren te komen en hulp te zoeken, is niet alleen juist, maar zou ook de inspanningen om kinderen te beschermen tegen schade vooruit helpen.