The Moldau , Tsjechisch Vltava, symfonisch gedicht van de Boheemse componist Bedřich Smetana dat de stroom van de rivier Vltava oproept – of, in het Duits, de Moldau – vanaf de bron in de bergen van het Boheemse Woud, door het Tsjechische platteland, naar de stad Praag. De Moldau is een vroom patriottisch werk dat Smetana’s liefde voor zijn vaderland in muziek uitdrukt. Het stuk, dat in 1874 werd voltooid en het jaar daarop voor het eerst werd uitgevoerd, vormt het tweede deel van een zesdelige suite, Má vlast (Mijn land), die op 5 november 1882 in Praag in zijn geheel in première ging.
Smetana wilde een reeks orkestwerken schrijven over onderwerpen die ontleend waren aan de legenden en landschappen van zijn vaderland, wat hij “muzikale beelden van Tsjechische glorie en nederlaag” noemde. Het duurde het grootste deel van de jaren 1870 voordat de componist het idee tot volle wasdom kon brengen in de vorm van Má vlast. Elk deel van de suite is een op zichzelf staand symfonisch gedicht met een eigen programma (verhaal). In de volgorde waarin ze in de suite zijn geplaatst, beschrijven de delen ridderlijke daden in een middeleeuws kasteel (Vyšehrad); een rivierreis met scènes van het plattelandsleven (Vltava); de legendarische wraak van een afgewezen meisje (Šárka); de velden en bossen langs de rivier de Elbe (Z c̆eských luhů a hájů); de volharding van Tsjechische krijgers (Tábor); en de herinnering aan hun uiteindelijke terugkeer in de overwinning (Blanik).
Má vlast werd uiteindelijk Smetana’s meest duurzame compositie, en van de delen is het tweede, De Moldau, het meest populair gebleven. Het deel begint met lichte, kabbelende figuren die het ontstaan van de rivier de Moldau voorstellen als twee bergbronnen, een warme en een koude. Het water van de bronnen mengt zich vervolgens tot een machtige rivier, gesymboliseerd door een dik georkestreerd, statig thema dat gedurende de rest van het werk regelmatig terugkeert. Verder stroomafwaarts passeert de rivier jubelende jagers, uitgebeeld door een hoornmelodie, en vervolgens een dorpsbruiloft, aangegeven door een passage in polka-ritme. Daarna komt de rivier in een kloof waar, volgens de legende, waternimfen – gesuggereerd door serene en mysterieuze melodieën – tevoorschijn komen om te baden in het maanlicht. Bij het ochtendlicht keert het hoofdthema van de rivier terug, hoewel het al snel in een tumultueuze dissonantie ontaardt wanneer de rivier de St. Voorbij het witte water bereikt de rivier Praag, waar ze op grootse arpeggio’s van een vorstelijke hymne langs het kasteel Vyšehrad stroomt, eens de machtszetel van de Boheemse koningen. Na te zijn vervaagd tot een stroompje, eindigt het stuk – en de reis – ondubbelzinnig met een luide cadens van twee akkoorden.