Het skelet bevat meer dan 99 procent van het calcium, 80 tot 90 procent van het fosfaat en tweederde van het natrium in het lichaam en vormt een essentieel reservoir voor de homeostatische controle van het niveau van deze elementen in het bloed. De minuscule kristallen van beenderzout hebben een theoretisch oppervlak van 100 tot 200 acres, en studies met radioactieve isotopen hebben aangetoond dat ongeveer 10 tot 15% van het aanwezige calcium en fosfaat gemakkelijk in vitro kan worden uitgewisseld. In het levende dier is slechts 0,2 tot 0,5 procent van het calcium uitwisselbaar, maar dit speelt een belangrijke rol bij de regulering van het plasma calciumgehalte, want het fungeert als een “buffer” om grote schommelingen in het bloedgehalte te voorkomen. In feite lijkt het bot op een ionenuitwisselingskolom, die bijdraagt tot de stabiliteit van de bloedspiegels, en samen met de nieren is het een belangrijke factor in de ionische homeostase. Evenals de nieren heeft het bot een enorme bloedstroom in verhouding tot zijn metabolische behoeften, en deze bloedstroom wordt sterk verminderd door de inwerking van epinefrine.
Het skelet speelt ook een belangrijke rol in de mineralenbeheersing op lange afstand. Overtollig calcium en fosfaat kunnen worden opgeslagen in het bot; wanneer de voeding niet voldoende hoeveelheden calcium of fosfaat bevat, kunnen deze elementen worden gemobiliseerd om het essentiële niveau in zachte weefsels te handhaven, met een resulterend verlies van botmineraal en de ontwikkeling van osteopenie of rachitis. Het is van belang dat in dit proces de tanden grotendeels gespaard blijven.