My mother bore me in the southern wild,
And I am black, but oh my soul is white!
White as an angel is the English child,
But I am black, as if beraved of light.
Mijn moeder onderwees me onder een boom,
en, zittend voor de hitte van de dag,
nam ze me op haar schoot en kuste me,
en, wees naar het oosten, en begon te zeggen:
Kijk naar de opgaande zon; daar leeft God,
En geeft Zijn licht, en geeft Zijn warmte weg,
En bloemen en bomen en beesten en mensen ontvangen,
Troost in de morgen, vreugde in het middaguur.
‘En wij zijn een weinig ruimte op aarde gezet,
Om de stralen der liefde te leren dragen,
En deze zwarte lichamen en dit zonverbrande gezicht,
Is slechts een wolk, en als een schaduwrijk bosje.
‘Want wanneer onze ziel de hitte heeft leren verdragen,
zal de wolk verdwijnen, zullen wij Zijn stem horen,
zeggende: ‘Kom uit het bos, mijn liefde en zorg,
en omring mijn gouden tent als lammeren die zich verheugen’,’
Zo zei mijn moeder en kuste mij,
en zo zeg ik tegen de kleine Engelse jongen.
Als ik van zwart en hij van wit wolkvrij ben,
en rond de tent van God als lammeren juichen,
zal ik hem tegen de hitte beschermen tot hij het kan verdragen,
om in vreugde op de knie van onze Vader te leunen,
en dan zal ik staan en zijn zilveren haar strelen,
en als hem zijn, en dan zal hij van mij houden.