HomepageWorks of ArtBekijkingsstrategieënSchrijfactiviteitenWerkbladenStandaarden
The Elements of Art
- Form
- Line
- Shape
- Space
- Textuur
- Waarde
De principes van vormgeving
- Balans
- Contrast
- Accent
- Proportion
- Patroon
- Ritme
- Eenheid
- Variëteit
De kunsttermen
Asymmetrisch: Een evenwicht bereikt door het gebruik van ongelijke delen of elementen. (Bijvoorbeeld: stel je een strandbal voor aan de zijkant van een stok en twee honkballen aan de andere kant die het beeld in evenwicht brengen.)
Balans: Een principe van kunst en vormgeving dat zich bezighoudt met de rangschikking van een of meer elementen in een kunstwerk, zodat ze symmetrisch (identieke compositorische eenheden aan weerszijden van een as) of asymmetrisch (niet identiek) lijken in ontwerp en verhouding.
Kleur: Element van kunst afgeleid van gereflecteerd licht. De sensatie van kleur wordt in de hersenen opgewekt door de reactie van de ogen op verschillende golflengten van licht. Kleur heeft drie eigenschappen: tint, waarde, en intensiteit.
Compositie: De ordening van vormen in een kunstwerk.
Inhoud: Een kunstwerk wordt gewoonlijk besproken in termen van het onderwerp, de vorm en de inhoud. Inhoud verwijst naar het intellectuele, psychologische, spirituele, narratieve of esthetische aspect van het werk.
Contourtekening: Een contour die alleen de rand laat zien en niet het volume of de massa van een voorwerp. Soms ook blinde contour genoemd als de tekenaar niet naar zijn papier kijkt, maar alleen naar zijn onderwerp.
Contrast: Gebruik van tegenstellingen in de buurt van of naast elkaar (licht en donker, ruw en glad).
Koele kleuren: meestal groen, blauw, violet (paars).
Dominantie: Het verschil in belangrijkheid van één aspect ten opzichte van alle andere aspecten van het ontwerp. Wat het meest opvalt in een kunstwerk.
Emphasis: Betrokken ontwerpprincipe dat één element of gebied in een kunstwerk benadrukt om het als eerste de aandacht van de kijker te laten trekken.
Exaggeratie: Het vergroten of uitvergroten van een voorwerp of figuur of een van zijn onderdelen om ideeën en gevoelens over te brengen.
Federal Arts Project: Overheidsprogramma opgericht tijdens de Depressie om banen te creëren voor Amerikaanse kunstenaars.
Zwaartepunt: Het middelpunt van de belangstelling van een kunstwerk; het deel waar je het eerst naar kijkt.
Vorm: Een kunstenaar gebruikt de vorm als een voertuig voor het weergeven van een bepaald soort onderwerp. De vormelementen van een werk bestaan uit de groeperingen en combinaties van vormen.
Gouache: Pigmenten gemalen in water en vermengd met gom tot dekkende aquarelverf. Gouache lijkt op school temperaverf of plakkaatverf.
Tint: De naam van een kleur – rood blauw, geel, enz.
Intensiteit: Helderheid van een kleur.
Lijn: Een aanwijsbaar pad van een punt dat zich in de ruimte beweegt. Het kan variëren in breedte, richting, en lengte. Horizontale lijnen hebben de neiging om een gevoel van rust in een afbeelding te creëren. Verticale lijnen geven een gevoel van stabiliteit. Diagonale lijnen geven een gevoel van dynamische beweging.
Medium: Het specifieke materiaal dat door een kunstenaar wordt gebruikt, zoals olie en penseel; ook, het gebruikte voertuig, zoals beeldhouwen, schilderen of fotografie.
Motief: Eenheid die in visueel ritme wordt herhaald. Eenheden in een motief kunnen al dan niet een exact duplicaat van de eerste eenheid zijn.
Patroon: Tweedimensionale decoratieve visuele herhaling. Een patroon heeft geen beweging en kan al dan niet ritme hebben.
Pictoriale ruimte: De illusie van ruimte, hetzij drie- of tweedimensionaal, gecreëerd door een kunstenaar op het tweedimensionale oppervlak van het doek of papier.
Proportie: Principe van vormgeving dat zich bezighoudt met de grootteverhoudingen van het ene deel tot het geheel en van het ene deel tot het andere.
Ritme: Principe van vormgeving dat elementen herhaalt om de illusie van beweging te wekken. Visueel ritme wordt waargenomen door de ogen, en wordt gecreëerd door het herhalen van positieve ruimtes gescheiden door negatieve ruimtes. Afwisselend ritme ontstaat wanneer het visuele ritme wordt opgezet door motieven te herhalen, maar de positie of inhoud van de motieven of de ruimten ertussen te veranderen. Vloeiend ritme wordt gecreëerd door het herhalen van golvende lijnen. Progressief ritme is een visueel ritme dat een motief verandert telkens wanneer het wordt herhaald. Willekeurig ritme is een herhaling in geen duidelijke volgorde zonder regelmatige tussenruimten. Regelmatig ritme wordt bereikt door identieke motieven te herhalen met dezelfde intervallen van ruimte ertussen.
Zanddruk: Druktechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van een rakel om inkt rechtstreeks op een stuk papier of doek te persen via een sjabloon dat de afbeelding bevat. (Het proces wordt ook wel zeefdruk of serigrafie genoemd.)
Tint: De donkere waarden van een kleur (zwart toevoegen).
Vorm: Geometrische vormen zien eruit alsof ze met een rechte rand of tekengereedschap zijn gemaakt; vierkant, cirkel, driehoek en ovaal. Organische vormen worden ook wel vrije vorm genoemd. Deze vormen zijn niet regelmatig of gelijkmatig. Hun randen zijn gebogen en hoekig of een combinatie van beide.
Ruimte: (of negatieve ruimte): is het element van beeldhouwkunst, dat verwijst naar leegte of gebieden tussen, rond, boven, onder of binnen objecten.
Onderwerp: Het onderwerp van belang of het primaire thema van een kunstwerk.
Textuur: verwijst naar de manier waarop dingen aanvoelen of eruit zien alsof ze zouden kunnen voelen als ze werden aangeraakt.
Tint: lichte waarden van een kleur (wit toevoegen)
Eenheid: De ordening van een of meer van de elementen die wordt gebruikt om een gevoel van volledigheid te creëren. Alles in het werk lijkt erbij te horen en bij te dragen aan het totaalbeeld.
Valwaarde: Licht of donker; de variaties van licht en donker op het oppervlak van een voorwerp. De lichtheid of donkerheid van een kleur.
Variëteit: Principe van vormgeving dat zich bezighoudt met verschil of contrast.
Warme kleuren: rood, oranje, geel.