In zijn toneelstuk No Exit (1943) beweert Sartre’s personage Garcin beroemd dat “de hel andere mensen zijn”. Deze uitspraak is ook een voorbeeld van zijn filosofische visie op onze relaties met anderen, en in wat volgt zullen we zien dat dit althans gedeeltelijk juist is. Maar eerst is het nuttig een probleem af te bakenen waartegen Sartres uiteenzetting van relaties met anderen werkte: het probleem van het solipsisme.
Het rif van het solipsisme
In recente tijden is er wel eens geklaagd dat de fenomenologie zich niet bezighoudt met de Ander in zijn absolute anders-zijn, of in zijn werkelijke alteriteit; de term “alteriteit” is in principe synoniem met anders-zijn, hoewel hij ook connotaties heeft van verandering en transformatie. Een van de redenen voor deze klacht tegen de fenomenologie is dat zij suggereert dat het waargenomen object, zoals de berg waar ik buiten mijn raam naar kijk, niet geheel vreemd kan zijn aan degene die het waarneemt. Met andere woorden, ik breng iets teweeg in de waardering van de berg, en je herinnert je misschien dat Sartre erop aandringt dat we nooit een zuiver object, of het ding-in-zichzelf, tegenkomen. Dat wil zeggen dat we de berg nooit tegenkomen zoals hij werkelijk is, maar altijd in relatie tot de intenties en projecten die we ertegenover hebben. Of, zoals in Heideggers voorbeeld, we horen nooit een zuiver geluid, maar altijd een geluid van een of andere activiteit, zoals een grasmaaier die aanslaat, of een motor die voorbij scheurt.