Het verloop van de verandering van de schedelcapaciteit van hominiden door de tijd heen wordt beschreven voor de periode 3200-15 ky B P. Zowel variantieanalyses als het passen van regressiekrommen, uitgevoerd op een steekproef van 144 specimens, wijzen in de richting van een vloeiende geleidelijke verandering in een toenemend tempo. De residuele varianties rond de empirische en theoretische regressielijnen zijn kleiner dan de totale intraspecifieke variantie bij modernH sapiens, wat getuigt van de goede fit. Er wordt aangenomen dat het geleidelijke karakter van het evolutieproces het gevolg is van de werking van een typisch darwinistisch mechanisme van directionele selectie. De selectiesnelheden zelf nemen toe als gevolg van de zelfversterkende aard van de hominide evolutie die voortvloeit uit positieve terugkoppelingen tussen evoluerende elementen van het bio-cultureel complex. Daarom is de theoretische regressie van een dubbele exponentiële vorm: exponentiële toename van de schedelinhoud met de tijd met snelheden die zelf exponentieel toenemen. Aangezien de verandering geleidelijk is en de variantie rond de regressielijn niet groter is dan die welke wordt waargenomen binnen een enkele soort vanuit het gezichtspunt van de schedelinhoud, kan de hominide evolutie worden beschreven als een ononderbroken reeks van slecht gescheiden chronosoorten.