Het moderne politieconcept vindt zijn oorsprong in het Engeland van vóór de Victoriaanse revolutie, toen de Britse minister van Binnenlandse Zaken, Sir Robert Peel (1778-1850), toezicht hield op de oprichting van de eerste georganiseerde politiemacht van Londen. Vóór Peel’s hervormingen van 1829 werd de openbare orde gehandhaafd door een mix van nachtwakers, plaatselijke agenten en soldaten in rode jassen, die werden ingezet om politieke onlusten de kop in te drukken en de plaatselijke criminaliteit aan te pakken.
Met de oprichting van de Londense Metropolitan Police (met het hoofdkwartier in een straatje genaamd Scotland Yard) wilde Peel een geprofessionaliseerd ordehandhavingskorps oprichten dat evenzeer verantwoording verschuldigd was aan de gewone burgers als aan de heersende klasse. Toen Peel’s tegenstanders klaagden dat de oprichting van de nieuwe politiemacht de persoonlijke vrijheden zou beperken, antwoordde Peel: “Ik wil de mensen leren dat vrijheid niet inhoudt dat je huis wordt leeggeroofd door georganiseerde dievenbendes, en dat de belangrijkste straten van Londen ’s nachts in het bezit zijn van dronken vrouwen en vagebonden.”
In plaats van de verfoeide rode jassen droegen Peel’s patrouilleurs zwarte jassen en hoge wollen mutsen met glimmende insignes. Ze gingen op pad, slechts gewapend met een korte knuppel en een fluitje om versterking te vragen, liepen regelmatige rondes en werkten om het vertrouwen van de plaatselijke burgers te winnen. Het systeem van Robert Peel was een succes, en tegen het midden van de 19e eeuw hadden grote Amerikaanse steden soortgelijke politiekorpsen opgericht. In Londen werden de politiemannen zo vereenzelvigd met de politicus die hen had opgericht, dat ze “Peelers” werden genoemd of – nog gedenkwaardiger – “Bobbies”, naar de populaire bijnaam voor Robert.