Depersonalisatie, in de psychologie, een toestand waarin een individu het gevoel heeft dat ofwel hijzelf ofwel de buitenwereld onwerkelijk is. Naast een gevoel van onwerkelijkheid kan depersonalisatie ook het gevoel inhouden dat iemands geest is losgekoppeld van zijn lichaam; dat de lichaamsuiteinden in relatieve grootte zijn veranderd; dat men zichzelf van een afstand ziet; of dat men een machine is geworden.
Milde gevoelens van depersonalisatie komen voor tijdens de normale processen van persoonlijkheidsintegratie en individuatie bij een hoog percentage adolescenten en jongvolwassenen, en het hoeft het sociale of psychologische functioneren niet te schaden. Dergelijke gevoelens kunnen ook bij volwassenen optreden na lange perioden van emotionele stress. Wanneer echter aanzienlijke sociale of beroepsmatige beperkingen blijven bestaan, wordt een individu geacht een stoornis te hebben die behandeld moet worden. Gevoelens van depersonalisatie kunnen ook voorkomen als kenmerken van sommige persoonlijkheidsstoornissen en als symptomen van depressie, angst, en schizofrenie.
Depersonalisatie als kenmerk van psychische stoornissen is een prominent thema in existentiële en neoanalytische theorieën van de persoonlijkheid. De Britse psychoanalyticus R.D. Laing, bijvoorbeeld, beschreef depersonalisatie – zichzelf als onzichtbaar ervaren – als een defensieve reactie op een alomtegenwoordig gevoel van gevaar.
De term depersonalisatie is ook gebruikt om te verwijzen naar sociale vervreemding als gevolg van het verlies van individuatie op de werkplek en in de gemeenschap.