De term etnocentrisme werd in 1906 bedacht door William Graham Sumner, toen hij de neiging bij mensen zag om onderscheid te maken tussen de binnen- en de buiten-groep. Het kan worden opgevat als de opvatting dat de eigen cultuur beter is dan die van een ander in termen van taal, gedrag, godsdienst, gewoonten, enz. Dit komt doordat elk individu, geboren in een bepaalde cultuur, opgroeit om de waarden en overtuigingen van zijn eigen cultuur te absorberen en het idee te ontwikkelen van wat “normaal” is, waarbij het zijn eigen culturele code als de norm beschouwt. Wanneer mensen in contact komen met andere culturen, culturen met andere waarden, geloofsovertuigingen en gedragingen, begrijpen of erkennen zij vaak niet de unieke aard van andere culturen, omdat zij deze vooroordelen in hun eigen cultuur hebben. Zij zijn geneigd te vergelijken, te evalueren en zelfs te oordelen vanuit hun eigen gezichtspunt. Deze handelwijze staat bekend als etnocentrisme. In plaats van andere culturen te zien door het gezichtspunt van die cultuur, beschouwen mensen hen vaak als niet normaal. Veel sociologen stellen dat dit leidt tot een bevooroordeeld begrip van andere culturen, omdat het moeilijk is het gezichtspunt van een ander te begrijpen. Toch kan deze vooringenomenheid worden herkend en beheerst.
Ethnocentrisme leidt vaak tot ernstige sociale problemen zoals racisme, kolonialisme, enz. In de hedendaagse wereld wordt het door veel sociologen gezien als een gemeenschappelijk kenmerk in bijna alle culturen. In de antropologie wordt echter vaak de term “cultureel relativisme” gebruikt als tegenpool van het etnocentrisme. Het begrip etnocentrisme is moeilijk te definiëren omdat het in verschillende disciplines een centrale plaats inneemt, hetgeen ook de bruikbaarheid ervan beperkt. William Graham Sumner kwam met twee verschillende definities voor de term. Ten eerste kan het worden gebruikt voor de opvatting waarbij de eigen groep als het middelpunt van alles wordt beschouwd terwijl de andere groepen worden geëvalueerd in het licht van die groep. De tweede definitie benadrukt het idee van cohesie, solidariteit en saamhorigheid binnen de in-group, waarbij de eigen belangen worden verdedigd tegen de out-groups die als inferieur aan hen worden beschouwd.
Ethnocentrisme kan expliciet worden genoemd wanneer het in staat is gevoelens op te roepen over buitenstaanders, terwijl het impliciet is wanneer het de neiging remt om te voelen voor de buitenstaanders. Het kan zowel voor- als nadelen hebben. Het is voordelig in de zin dat het ons helpt een liefde voor de natie, de cultuur, de tradities en de waarden te ontwikkelen. Het wekt trots en zelfvertrouwen bij de mensen van de groep en schept een gevoel van saamhorigheid en eenheid binnen de gemeenschap. Het nadeel is de afkeer van andere culturen en het discrimineren van andere culturen omdat zij anders zijn. Sociologen en antropologen zijn van mening dat bijna alle mensen etnocentrisch zijn in ten minste een deel van hun leven, meestal zonder het zich zelfs maar te realiseren.
Hoewel er geen vaste reden is voor de oorzaak van etnocentrisme, zijn er sociale en biologische theorieën ontwikkeld om dit te verklaren. De sociale identiteitstheorie is een van die theorieën die suggereren dat een persoon etnocentrisch wordt door zijn sterke identificatie met zijn eigen cultuur. Volgens de realistische conflicttheorie ontstaat etnocentrisme door een waargenomen conflict tussen groepen.