The Close Reading of PoetryA Practical Introduction and Guide to Explication

author
4 minutes, 12 seconds Read

Figuratieve taal speelt vaak een cruciale rol in het verdichten van taal en het uitbreiden van betekenis.

Veelalgemeen verwijst figuurlijk taalgebruik naar taal die niet letterlijk is: het suggereert een vergelijking met iets anders, zodat het ene ding wordt gezien in termen van het andere. Bijvoorbeeld, de uitdrukking felle tranen (de personificatie van tranen) is figuurlijk, omdat tranen niet echt op een felle manier kunnen handelen, zoals mensen dat kunnen. Deze zin is beknopt (hij is kort) en suggestief (hij suggereert veel betekenissen). Om het te begrijpen, moeten we nadenken over wat woest zijn is, en hoe tranen zo zouden kunnen zijn. Als we dat doen, verzamelen we een aantal mogelijkheden: felle tranen zouden, laten we zeggen, gemotiveerd kunnen zijn door woede, intensiteit, macht, agressie, opstandigheid, geweld, wildheid, of misschien iets ongecontroleerds. Ze zouden kunnen voelen alsof ze je pijn doen. Figuurlijk taalgebruik daagt ons uit om vele mogelijke betekenissen te onderzoeken en verder te denken dan de letterlijke of voor de hand liggende betekenis van de woorden.

Een ander voorbeeld is de uitspraak Mijn liefde is als een rode, rode roos. Dit is een figuurlijke uitspraak (technisch gezien, met behulp van een simile), omdat een geliefde persoon niet letterlijk een roos is, maar een menselijk wezen. Het beeld van een rode roos is zeer suggestief, terwijl de vergelijking tussen de geliefde en een roos eenvoudig lijkt. Vraag jezelf af wat je allemaal associeert met een rode roos. Vraag je dan af hoe je die associaties in verband kunt brengen met de liefde van de spreker. Dit voorbeeld toont de expansieve kracht van poëtische taal.

Veel van wat we lezen kan als letterlijk worden opgevat. De avondlucht was donker; hij keek omhoog; hij voelde zich ziek. Figuratieve taal verwijst naar taal die niet letterlijk wordt gebruikt – het wordt abstract, indirect en vaak suggestief gebruikt. De avond ligt uitgespreid tegen de hemel als een patiënt die op een tafel ligt te etheriseren. Hier hebben we een avond (een ding), verspreiden (een actie), een patiënt (ding), etheriseren (een actie), en een tafel (ding). Maar een avond is niet een gedrogeerde patiënt die op een tafel ligt uitgespreid, misschien klaar om geopereerd te worden; deze beschrijving kan niet letterlijk waar zijn (er is geen patiënt, geen etheriseren, geen tafel, en avonden spreiden zich niet letterlijk uit tegen luchten); deze taal wordt figuurlijk gebruikt, en is zeer suggestief, en het draait om een simile (zoals).

  • Worden bepaalde woorden op ongebruikelijke, niet-letterlijke, niet-standaard, overdreven, of metaforische manieren gebruikt? Welk effect hebben deze stijlfiguren?
  • Welke woorden of uitdrukkingen worden letterlijk gebruikt (ze duiden op iets letterlijks) en welke figuurlijk (ze duiden op iets figuurlijks)?
  • Hoe suggereert figuurlijk taalgebruik een bepaalde betekenis? Is er meer dan één betekenis die het suggereert?
  • Welke stemming of welk gevoel wordt opgeroepen via deze figuurlijke, niet letterlijke taal?

Beeldspraak: wanneer figuurlijke taal (zoals metafoor of simile) als een soort mentaal beeld een van de vijf zintuigen oproept, noemen we dit beeldspraak. “Zij is de zon” (een vergelijking) suggereert beeldspraak van licht en warmte (de zintuigen van zicht en tast); dus wordt zij vergeleken met de zon op een positieve manier door de beeldspraak. En natuurlijk suggereert de zon ook leven-gevend, evenals het idee een centrum te zijn voor dingen die om haar heen draaien. Zoals hierboven vermeld, verdicht en verruimt figuurlijke taal de betekenis. Zo wordt in de korte zin “zij is de zon” veel gesuggereerd door de vergelijking: voor de spreker van de woorden is zij of vertegenwoordigt zij misschien de waarden of krachten van licht-gevend, leven-gevend, warmte, en een soort stabiel centrum. De spreker had ook kunnen zeggen, zij is alles, maar dit is nauwelijks poëtisch: er worden geen zintuigen of expansieve mentale beelden opgeroepen.

  • Welke beeldspraak – beelden of zintuigen die in woorden worden opgeroepen – is aanwezig in het gedicht? Welke beelden zijn het meest opvallend of komen het meest voor (bijvoorbeeld beelden van duisternis, van licht, van planten, van mensenlichamen), en wat suggereren deze?
  • Is er een overheersend beeld in het gedicht (bijvoorbeeld, noemt het gedicht steeds een bepaald visueel beeld, of een bepaalde geur, een bepaald soort verlichting, of zelfs iets vaags als een kleur)?
  • Welke beelden lijken verwant of verbonden met elkaar?
  • Welke stemming of sfeer wordt door het beeldmateriaal geschapen?
  • Welke details van de beelden vallen op? Waarom?
  • Welk zintuig (als er al een is) lijkt het gedicht te overheersen: zicht, geluid, smaak, tast, reuk?

Allusie. Poëzie bevat soms korte verwijzingen naar dingen buiten zichzelf – een persoon, een plaats, een ander geschrift – die de betekenis ervan verruimen, verduidelijken of compliceren. Soms zijn ze duidelijk en direct, en soms zijn ze subtiel, indirect, en discutabel. Allusies zijn vaak verwijzingen naar andere teksten (bijvoorbeeld een allusie naar de Bijbel, of naar een ander gedicht).

  • Welke allusies, als die er zijn, kun je ontdekken?
  • Welk effect hebben de allusies op het gedicht?
  • Is de allusie direct of indirect, doelbewust of subtiel?
  • Als het een literaire allusie is, hoe verhoudt die zich dan tot de oorspronkelijke tekst?

Similar Posts

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.