Waarom een keizer heilig verklaren? – De zalige Karl van Oostenrijk

author
7 minutes, 11 seconds Read

EEN KATHOLIEKE MONARCH

De Habsburgse monarchie onderhield een lange relatie met de Rooms-Katholieke Kerk. Als politieke afstammeling van het Heilige Roomse Rijk had de Habsburgse monarchie een dubbele verantwoordelijkheid voor het geestelijk en wereldlijk welzijn van haar onderdanen. In deze context was de Oostenrijks-Hongaarse monarch hoofd van zowel de Staat als de Kerk; er zij echter op gewezen dat, hoewel de Habsburgse keizers apostolische majesteiten waren die de opdracht hadden het katholieke geloof te verspreiden en het welzijn van de Kerk te bevorderen, zij ook tolerant stonden tegenover de niet-katholieke geloofsovertuigingen die in hun rijk werden aangetroffen. Joden, moslims en protestanten werden door de kroon beschermd en mochten hun geloof in vrede belijden. Karl was perfect geschikt voor deze rol, en is een uitstekend voorbeeld van een staatshoofd dat ijverig werkt aan het geestelijk en wereldlijk welzijn van zijn volk.

Om grondwettelijk te kunnen regeren in de Hongaarse helft van de dubbelmonarchie was een kroning nodig. Omdat de Eerste Wereldoorlog woedde en snelheid geboden was, werd de kroning in Boedapest vervroegd, maar niettemin met grote plechtigheid gevierd. Karl en Zita bereidden zich geestelijk voor op de gebeurtenis, die voor hen beiden een ontroerende ervaring was en hun zielen voedde. Zij werden gezalfd en gekroond als Apostolische Majesteiten door de Hongaarse kardinaal Primaat. Na het ontvangen van de Heilige Communie, kregen zij de opdracht om de Hongaarse grondwet en het welzijn van de Rooms Katholieke Kerk te handhaven.

Karl nam zijn beide mandaten ernstig. Hij streefde ernaar de juiste ethische en morele beslissingen te nemen, zelfs wanneer het over het hoofd zien van sommige van zijn plichten gemakkelijker voor hem zou zijn geweest, en hem misschien zelfs in staat zou hebben gesteld zijn troon te behouden. Elk besluit, elke daad, elk bevel en elke wet werd genomen met ethische en morele overwegingen, waarbij de criteria werden gehanteerd of hetgeen werd voorgesteld zowel het wereldlijke als het geestelijke welzijn van het volk bevorderde. Voor hem waren deze twee functies onlosmakelijk met elkaar verbonden, omdat het mandaten waren die hem door God waren gegeven, onder auspiciën van de Kerk – een heilig vertrouwen dus.

Hij handhaafde dit heilige vertrouwen in alles wat hij deed. Thuis richtte Keizer Karl een Ministerie van Sociale Zaken op – het eerste in zijn soort in de wereld. Het ministerie had tot taak zich bezig te houden met sociale aangelegenheden zoals jeugdzorg, oorlogsinvaliden, weduwen en wezen, sociale verzekeringen, arbeidsrechten en arbeidsbescherming, arbeidsbemiddeling, werkloosheidsbestrijding, en emigratiebescherming en huisvesting. Hij zette doodvonnissen om wanneer hij maar kon, en drong er voortdurend bij zijn Hongaarse ministers op aan om algemeen kiesrecht in Hongarije in te voeren (helaas weerstonden zijn ministers zijn instructies en werd het kiesrecht tijdens Karl’s bewind niet in wetgeving omgezet). Karl beval rantsoenering in te stellen in het paleis, net zoals in de rest van Wenen. Hij organiseerde gaarkeukens, gebruikte de paarden en wagens van het paleis om kolen aan de Weners te leveren, bestreed woeker en corruptie, en gaf het grootste deel van zijn privé-vermogen weg door boven zijn stand aalmoezen uit te delen. Hij begaf zich onder zijn volk, leed met hen en troostte hen met zijn aanwezigheid en zijn woorden. Zijn onderdanen noemden hem “De Keizer van het Volk”, een titel die hij meer koesterde dan zijn adellijke en koninklijke titels.

Aan het front stopte Keizer Karl de strategische bombardementen op de burgerbevolking en gebouwen, beperkte hij het gebruik van mosterdgas en was hij fel gekant tegen onderzeese oorlogsvoering en het delven van havens. Hij schafte de militaire straf van het vastbinden van polsen aan enkels af, verbood duels en geselde stokslagen. Hij verleende amnestie aan iedereen die door militaire of burgerlijke rechtbanken was veroordeeld wegens hoogverraad, belediging van de koninklijke familie, verstoring van de openbare orde, rebellie of opruiing. Met gevaar voor eigen leven bezocht hij de soldaten aan de frontlinies en in de hospitalen, gaf alle mogelijke morele steun en observeerde de gevechten uit de eerste hand. Als opperbevelhebber stuurde Karl zijn mannen niet ergens heen waar hij zelf bang voor zou zijn. Zijn gewoonte om altijd en overal onverwacht op te duiken, zorgde ervoor dat zijn soldaten hem liefkozend de bijnaam gaven: “Karl de Plotselinge.” Zijn aanwezigheid inspireerde moed en dapperheid.

Moraal gezien was de keizer begaan met het geestelijk welzijn van zijn volk. Hij had plannen voor de bouw van vele kerken in heel Wenen, zodat alle Weners gemakkelijk toegang tot de kerken zouden hebben. Hij stond er ook op dat de naam van God werd genoemd in alle wetten en handelingen van zijn regering, omdat wetten gemotiveerd moesten zijn door de liefde voor God en de medemens. Hij vaardigde wetten uit om lezers te beschermen tegen obsceen leesvoer, startte een beweging om soldaten van goede boeken te voorzien, en bevorderde het drukken van katholieke lectuur door de oprichting van een katholieke drukpers. Hoewel hij vele wetten en bewegingen in het leven riep om de zedelijkheid van zijn volk te verhogen, leidde hij hen vooral door het voorbeeld van zijn leven. Een leven gewijd aan God, familie en vaderland.

Aan het eind van de oorlog begon de revolutie zich over het hele rijk te verspreiden. In Wenen benaderden leden van zijn regering hem met het verzoek af te treden. Hij weigerde resoluut, verklarend: “Mijn kroon is een heilig vertrouwen dat God mij heeft geschonken. Ik kan dat vertrouwen of mijn volk nooit in de steek laten.” Toen het keizerrijk letterlijk uit elkaar viel en de Oostenrijkse regering in chaos verkeerde, werd hij er uiteindelijk toe gedwongen een afstandsverklaring te ondertekenen, waarin hij zich tijdelijk terugtrok uit de regering totdat het volk kon beslissen welke regeringsvorm het wenste. Het was geen afstand doen – hij zou zijn heilige vertrouwen behouden, zelfs als dat ballingschap en armoede zou betekenen.

Keizer Karl zonderde zich af in Eckartsau, een jachtdomein van de familie buiten Wenen, van waaruit hij later in Zwitserse ballingschap zou worden gezonden. Terwijl hij in ballingschap was, werd hij verschillende keren benaderd door gewetenloze mensen en groepen met het aanbod om hem terug op de troon te zetten. Zij hadden natuurlijk bijbedoelingen en zelfzuchtige motieven voor hun aanbod. Hij weigerde hen en zei: “Als katholiek vorst zal ik nooit een deal met de duivel sluiten, zelfs niet voor de terugkeer van mijn troon.” Wegens zijn voortdurende weigering om af te treden, werd hij in ballingschap gestuurd naar Zwitserland.

Hij bracht een paar rustige jaren door met zijn familie in Zwitserland, maar verzoeken uit Hongarije smeekten hem voortdurend om terug te keren. Hongarije was in die tijd nog een monarchie en Karl was de rechtmatige vorst. Hij ondernam twee pogingen om zijn troon terug te eisen van zijn regent, Admiraal Horthy. De eerste keer overtuigde Admiraal Horthy hem ervan dat het nog niet de tijd was om Karl op de vacante troon te zetten, en dat er meer voorbereidingen moesten worden getroffen. Terug in Zwitserland bleef Karl echter verzoeken om zijn terugkeer ontvangen, samen met berichten die hem ervan overtuigden dat Horthy hem had verraden, en niet van plan was de troon terug te geven. Hij probeerde een tweede poging tot herstel, die de steun kreeg van de Franse regering en het Vaticaan, maar deze keer loog admiraal Horthy tegen universiteitsstudenten in Boedapest, bewapende hen en stuurde hen tegen hun rechtmatige koning op. In de veronderstelling dat de koning gevangen werd gehouden door Slowaakse troepen, creëerden de studenten een patstelling met het leger, dat loyaal was aan Karl. Toen hij zag dat er in zijn naam bloed zou worden vergoten, in plaats van door te gaan naar de hoofdstad met zijn trouwe troepen, gaf de keizer-koning zich over, zeggende: “De teruggave van mijn kroon is het vergieten van onschuldig Hongaars bloed niet waard.”

Keizer Karl werd gevangen genomen en vervolgens in ballingschap gezonden op het eiland Madeira, waar hij spoedig dodelijk ziek werd. Tegen het einde van zijn ziekte riep hij zijn oudste kind, kroonprins Otto, aan zijn zijde. Hij wilde dat zijn zoon en erfgenaam getuige zou zijn van het geloof, waarmee hij de dood tegemoet trad, zeggende: “Ik wil dat hij ziet hoe een katholiek en een keizer sterft.” Ook hieruit blijkt duidelijk hoe Karl zijn geestelijke en wereldlijke mandaat als onherroepelijk met elkaar verweven beschouwde.

Net als een liefhebbende vader en een goed vorst, bad Karl tijdens de laatste dagen van zijn leven voor de mensen van zijn vroegere rijk. Hij vergaf zijn vijanden, en hen die hem hadden verraden en verbannen. Zijn vurigste verlangen was om terug te keren naar zijn vaderland. Hij bad voor zijn vaderland, en zei: “Ik moet zo lijden, zodat mijn volkeren weer samen kunnen komen.”

Similar Posts

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.