Wanneer je vraagt naar meningen over hoe de mens er in de toekomst uit zou kunnen zien, krijg je meestal een van de twee antwoorden. Sommigen komen met de oude science-fiction visie van een mens met grote hersenen, een hoog voorhoofd en een hoger intellect. Anderen zeggen dat de mens niet langer fysiek evolueert – dat de technologie een einde heeft gemaakt aan de brute logica van de natuurlijke selectie en dat de evolutie nu louter cultureel is.
De grote-hersenen visie heeft geen echte wetenschappelijke basis. Het fossielenbestand van menselijke schedelgroottes over de afgelopen duizenden generaties laat zien dat onze dagen van snelle toename van de hersenomvang al lang voorbij zijn. De meeste wetenschappers van een paar jaar geleden zouden dan ook van mening zijn geweest dat de menselijke fysieke evolutie in wezen is opgehouden. Maar DNA-technieken, waarmee genomen uit heden en verleden kunnen worden onderzocht, hebben een revolutie ontketend in het bestuderen van de evolutie; zij vertellen een ander verhaal. Niet alleen heeft de Homo sapiens sinds het ontstaan van onze soort een grote genetische herschikking ondergaan, maar het tempo van de menselijke evolutie is misschien zelfs toegenomen. Net als andere organismen ondergingen wij de meest dramatische veranderingen in onze lichaamsvorm toen onze soort voor het eerst verscheen, maar wij blijven genetisch geïnduceerde veranderingen in onze fysiologie en misschien ook in ons gedrag vertonen. Tot vrij recent in onze geschiedenis werden menselijke rassen in verschillende delen van de wereld eerder meer dan minder verschillend. Zelfs vandaag de dag zouden de omstandigheden van het moderne leven veranderingen in de genen voor bepaalde gedragskenmerken kunnen veroorzaken.
Als reuzenhersenen niet in het verschiet liggen, wat dan wel? Worden we groter of kleiner, sterker of zwakker, slimmer of dommer? Hoe zullen de opkomst van nieuwe ziekten en de stijging van de temperatuur ons beïnvloeden? Zal er op een dag een nieuwe menselijke soort ontstaan? Of ligt de toekomstige evolutie van de mensheid niet in onze genen, maar in onze technologie, wanneer we onze hersenen en lichamen met silicium en staal verrijken? Zijn wij slechts de bouwers van de volgende dominante intelligentie op aarde – de machines?
Het verre en recente verleden
Het volgen van de menselijke evolutie was vroeger uitsluitend het terrein van paleontologen, diegenen onder ons die fossiele beenderen uit het oude verleden bestuderen. De menselijke familie, de Hominidae genaamd, gaat tenminste zeven miljoen jaar terug tot de verschijning van een kleine proto-mens, Sahelanthropus tchadensis genaamd. Sindsdien heeft onze familie een nog steeds betwist, maar tamelijk gevarieerd aantal nieuwe soorten in zich opgenomen – wel negen voor zover wij weten en andere die zeker nog verborgen zijn in het beruchte slechte fossielenbestand van de hominiden. Omdat vroege menselijke skeletten zelden in sedimentaire gesteenten terecht kwamen voordat ze werden opgegraven, verandert deze schatting van jaar tot jaar als nieuwe ontdekkingen en nieuwe interpretaties van vroegere botten hun weg vinden naar de pers.
Elke nieuwe soort ontwikkelde zich als een kleine groep hominiden op de een of andere manier gedurende vele generaties gescheiden raakte van de grotere populatie en vervolgens terecht kwam in nieuwe milieu-omstandigheden die een andere set van aanpassingen begunstigden. Afgesneden van verwanten, ging de kleine populatie zijn eigen genetische weg en uiteindelijk konden de leden zich niet langer succesvol voortplanten met de ouderpopulatie.
Het fossielenbestand vertelt ons dat het oudste lid van onze eigen soort 195.000 jaar geleden leefde in wat nu Ethiopië is. Van daaruit verspreidde de Homo sapiens zich over de hele wereld. Tegen 10.000 jaar geleden had de moderne mens elk continent met succes gekoloniseerd, behalve Antarctica, en aanpassingen aan deze vele plaatsen (naast andere evolutionaire krachten) leidden tot wat wij losjes rassen noemen. Groepen die op verschillende plaatsen leefden, behielden blijkbaar net genoeg banden met elkaar om niet tot afzonderlijke soorten te evolueren. Nu de aardbol redelijk goed bedekt is, zou je verwachten dat de tijd van evolueren wel zo’n beetje voorbij was.
Maar dat blijkt niet het geval te zijn. In een in 2007 gepubliceerde studie analyseerden Henry C. Harpending van de Universiteit van Utah, John Hawks van de Universiteit van Wisconsin-Madison en hun collega’s gegevens van de internationale haplotypenkaart van het menselijk genoom. Zij richtten zich op genetische markers bij 270 mensen uit vier groepen: Han-Chinezen, Japanners, Yoruba en Noord-Europeanen. Zij ontdekten dat ten minste 7 procent van de menselijke genen nog maar 5000 jaar geleden een evolutie onderging. Veel van de veranderingen hadden te maken met aanpassingen aan bepaalde omgevingen, zowel natuurlijke als door de mens gevormde. Zo zijn er bijvoorbeeld maar weinig mensen in China en Afrika die op volwassen leeftijd verse melk kunnen verteren, terwijl bijna iedereen in Zweden en Denemarken dat kan. Dit vermogen is vermoedelijk ontstaan als een aanpassing aan de melkveehouderij.
Een andere studie van Pardis C. Sabeti van de Harvard University en haar collega’s gebruikte enorme datasets van genetische variatie om te zoeken naar tekenen van natuurlijke selectie in het menselijk genoom. Meer dan 300 regio’s in het genoom vertoonden bewijzen van recente veranderingen die de kans van mensen om te overleven en zich voort te planten verbeterden. Voorbeelden hiervan zijn resistentie tegen een van de grootste plagen van Afrika, het virus dat Lassa-koorts veroorzaakt; gedeeltelijke resistentie tegen andere ziekten, zoals malaria, bij sommige Afrikaanse populaties; veranderingen in huidpigmentatie en de ontwikkeling van haarzakjes bij Aziaten; en de evolutie van een lichtere huid en blauwe ogen in Noord-Europa.
Harpending en Hawks team schatte dat in de afgelopen 10.000 jaar de mens wel 100 keer sneller is geëvolueerd dan op enig ander moment sinds de splitsing van de vroegste hominide van de voorouders van moderne chimpansees. Het team schrijft het hogere tempo toe aan de verscheidenheid van omgevingen waarin de mens terecht is gekomen en de veranderingen in de levensomstandigheden als gevolg van de landbouw en de steden. Het was niet de landbouw op zich of de veranderingen in het landschap die de omzetting van wilde habitat in getemde velden teweegbracht, maar de vaak dodelijke combinatie van slechte sanitaire voorzieningen, nieuwe voedingsgewoonten en opkomende ziekten (van andere mensen zowel als gedomesticeerde dieren). Hoewel sommige onderzoekers hun bedenkingen hebben geuit over deze schattingen, lijkt het basispunt duidelijk: mensen zijn eersteklas evolueerders.
Onnatuurlijke selectie
In de afgelopen eeuw zijn de omstandigheden van onze soort opnieuw veranderd. Het geografische isolement van verschillende groepen is doorbroken door het gemak van vervoer en de ontmanteling van sociale barrières die eens rassengroepen uit elkaar hielden. Nooit eerder heeft de menselijke genenpool zo’n wijdverspreide vermenging gekend van wat tot dan toe volledig gescheiden lokale populaties van onze soort waren. In feite zou de mobiliteit van de mensheid de homogenisering van onze soort teweeg kunnen brengen. Tegelijkertijd wordt de natuurlijke selectie in onze soort tegengewerkt door onze technologie en onze medicijnen. In de meeste delen van de wereld sterven baby’s niet meer in groten getale. Mensen met genetische schade die ooit fataal was, leven nu en krijgen kinderen. Natuurlijke roofdieren hebben geen invloed meer op de regels van het overleven.
Steve Jones van University College London heeft betoogd dat de menselijke evolutie in wezen is opgehouden. Tijdens een debat in de Royal Society of Edinburgh in 2002, getiteld “Is de evolutie voorbij?” zei hij: “Het gaat gewoon niet meer beter, of slechter, voor onze soort. Als je wilt weten wat Utopia is, kijk dan maar eens om je heen – dit is het.” Jones suggereerde dat, althans in de ontwikkelde wereld, bijna iedereen de kans heeft om de vruchtbare leeftijd te bereiken, en dat arm en rijk een gelijke kans hebben om kinderen te krijgen. Aangeboren ziekteresistentie, bijvoorbeeld tegen HIV, kan nog steeds een overlevingsvoordeel opleveren, maar cultuur, en niet genetische overerving, is nu de beslissende factor bij de vraag of mensen leven of sterven. Kortom, evolutie is nu misschien eerder memetisch – ideeën betreffend – dan genetisch.
Een ander gezichtspunt is dat genetische evolutie ook nu nog plaatsvindt, maar dan in omgekeerde richting. Bepaalde kenmerken van het moderne leven kunnen leiden tot evolutionaire veranderingen die ons niet fitter maken om te overleven, of die ons zelfs minder fit maken. Ontelbare universiteitsstudenten hebben één mogelijke manier opgemerkt waarop zo’n “onaangepaste” evolutie zou kunnen plaatsvinden: zij stelden de voortplanting uit, terwijl veel van hun klasgenoten op de middelbare school die het niet haalden, meteen baby’s begonnen te krijgen. Als minder intelligente ouders meer kinderen krijgen, dan is intelligentie een Darwinistische verplichting in de wereld van vandaag, en zou de gemiddelde intelligentie naar beneden kunnen evolueren.
Dergelijke argumenten hebben een lange en omstreden geschiedenis. Een van de vele tegenargumenten is dat de menselijke intelligentie bestaat uit een groot aantal verschillende vermogens, die door een groot aantal genen worden gecodeerd. Daardoor is de erfelijkheidsgraad laag, de snelheid waarmee de ene generatie de eigenschap doorgeeft aan de volgende. Natuurlijke selectie werkt alleen op erfelijke eigenschappen. Onderzoekers debatteren actief over de vraag hoe erfelijk intelligentie is, maar zij hebben geen aanwijzingen gevonden dat de gemiddelde intelligentie in feite afneemt.
Zelfs als intelligentie niet in gevaar is, speculeren sommige wetenschappers dat andere, meer erfelijke eigenschappen zich in de menselijke soort zouden kunnen opstapelen en dat deze eigenschappen allesbehalve goed voor ons zijn. Zo kunnen gedragsstoornissen zoals het syndroom van Gilles de la Tourette en de aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD), in tegenstelling tot intelligentie, door slechts een paar genen worden gecodeerd, in welk geval hun overerfbaarheid zeer hoog zou kunnen zijn. Als deze stoornissen de kans op het krijgen van kinderen vergroten, zouden zij met elke generatie meer kunnen voorkomen. David Comings, een specialist op het gebied van deze twee ziekten, heeft in wetenschappelijke artikelen en een boek uit 1996 betoogd dat deze aandoeningen vaker voorkomen dan vroeger en dat evolutie een van de redenen zou kunnen zijn: vrouwen met deze syndromen gaan minder vaak naar de universiteit en hebben dus de neiging meer kinderen te krijgen dan vrouwen die dat niet doen. Maar andere onderzoekers hebben ernstige bezwaren geopperd tegen de methodologie van Comings. Het is niet duidelijk of de incidentie van Gilles de la Tourette en ADHD eigenlijk wel toeneemt. Onderzoek op deze gebieden wordt ook bemoeilijkt door het sociale stigma dat veel van deze aandoeningen op hun dragers laden.
Hoewel deze specifieke voorbeelden de wetenschappelijke toets niet kunnen doorstaan, is de basisredenering plausibel. Wij zijn geneigd aan evolutie te denken als iets dat structurele verandering inhoudt, maar het kan en heeft invloed op dingen die van buitenaf niet zichtbaar zijn – gedrag. Veel mensen dragen de genen die hen vatbaar maken voor alcoholisme, drugsverslaving en andere problemen. De meesten bezwijken niet, omdat genen niet het lot zijn; hun effect hangt af van onze omgeving. Maar anderen bezwijken wel, en hun problemen kunnen van invloed zijn op de vraag of zij overleven en hoeveel kinderen zij krijgen. Deze veranderingen in vruchtbaarheid zijn genoeg voor natuurlijke selectie om in te grijpen. Een groot deel van de toekomstige evolutie van de mensheid kan bestaan uit nieuwe gedragspatronen die zich verspreiden als reactie op veranderende sociale en milieuomstandigheden. Natuurlijk verschilt de mens van andere soorten in die zin dat wij deze Darwinistische logica niet passief hoeven te aanvaarden.
Gestuurde Evolutie
Wij hebben de evolutie van zoveel dier- en plantensoorten gestuurd. Waarom zouden we onze eigen evolutie niet sturen? Waarom wachten op natuurlijke selectie om het werk te doen als we het sneller kunnen doen en op manieren die gunstig zijn voor onszelf? Op het gebied van menselijk gedrag, bijvoorbeeld, zijn genetici de genetische componenten aan het opsporen, niet alleen van problemen en stoornissen, maar ook van algemene aanleg en verschillende aspecten van seksualiteit en concurrentievermogen, waarvan vele op zijn minst gedeeltelijk overerfbaar kunnen zijn. Na verloop van tijd kunnen uitgebreide screenings op genetische samenstelling gemeengoed worden, en mensen zullen op basis van de resultaten geneesmiddelen aangeboden krijgen.
De volgende stap zal zijn om de genen van mensen daadwerkelijk te veranderen. Dat zou op twee manieren kunnen gebeuren: door alleen de genen in het desbetreffende orgaan te veranderen (gentherapie) of door het volledige genoom van een individu te veranderen (wat bekend staat als kiembaantherapie). Onderzoekers worstelen nog steeds met het beperkte doel van gentherapie om ziekten te genezen. Maar als ze er ooit in slagen om kiembaantherapie tot een goed einde te brengen, zal het niet alleen het individu in kwestie helpen, maar ook zijn of haar kinderen. Het grootste obstakel voor genetische manipulatie bij mensen zal de pure complexiteit van het genoom zijn. Genen vervullen gewoonlijk meer dan één functie; omgekeerd worden functies gewoonlijk door meer dan één gen gecodeerd. Vanwege deze eigenschap, bekend als pleiotropie, kan het sleutelen aan één gen onbedoelde gevolgen hebben.
Waarom zou je het dan überhaupt proberen? De druk om genen te veranderen zal waarschijnlijk komen van ouders die willen garanderen dat hun kind een jongen of een meisje is; om hun kinderen te begiftigen met schoonheid, intelligentie, muzikaal talent of een lief karakter; of om te proberen ervoor te zorgen dat ze niet hulpeloos geneigd zijn om kleingeestig, depressief, hyperactief of zelfs crimineel te worden. De motieven zijn er, en ze zijn zeer sterk. Net zoals de drang van ouders om hun kinderen genetisch te verbeteren sociaal onweerstaanbaar zou kunnen zijn, zou dat ook het geval zijn met een aanval op de menselijke veroudering. Veel recente studies suggereren dat veroudering niet zozeer een simpel afslijten van lichaamsdelen is, als wel een geprogrammeerd verval, dat voor een groot deel genetisch bepaald is. Als dat zo is, zou de volgende eeuw van genetisch onderzoek talrijke genen kunnen ontsluiten die vele aspecten van het ouder worden bepalen. Die genen zouden gemanipuleerd kunnen worden.
Aannemend dat het praktisch wordt om onze genen te veranderen, hoe zal dat de toekomstige evolutie van de mensheid beïnvloeden? Waarschijnlijk heel veel. Stel dat ouders hun ongeboren kinderen veranderen om hun intelligentie, uiterlijk en levensduur te vergroten. Als de kinderen even slim zijn als ze lang leven – een IQ van 150 en een levensduur van 150 jaar – kunnen ze meer kinderen krijgen en meer rijkdom vergaren dan de rest van ons. Sociaal gezien zullen ze zich waarschijnlijk aangetrokken voelen tot hun soortgenoten. Met een soort van zelfopgelegde geografische of sociale segregatie, zouden hun genen kunnen afdrijven en uiteindelijk differentiëren als een nieuwe soort. Op een dag zullen we in staat zijn een nieuwe menselijke soort op deze wereld te zetten. Of we ervoor kiezen zo’n pad te volgen is aan onze nakomelingen om te beslissen.
The Borg Route
Even minder voorspelbaar dan ons gebruik van genetische manipulatie is onze manipulatie van machines – of zij van ons. Is de uiteindelijke evolutie van onze soort er een van symbiose met machines, een mens-machine synthese? Veel schrijvers hebben voorspeld dat we onze lichamen aan robots zullen koppelen of onze geest in computers zullen uploaden. In feite zijn we nu al afhankelijk van machines. Zozeer als wij ze bouwen om in menselijke behoeften te voorzien, zo hebben wij ons eigen leven en gedrag gestructureerd om in hun behoeften te voorzien. Naarmate machines steeds complexer worden en steeds meer met elkaar verbonden raken, zullen we gedwongen worden om te proberen ze aan te passen. Dit standpunt werd scherp verwoord door George Dyson in zijn boek Darwin onder de machines uit 1998: “Alles wat de mens doet om het bedienen van computernetwerken te vergemakkelijken, maakt het tegelijkertijd, maar om andere redenen, gemakkelijker voor computernetwerken om menselijke wezens te bedienen…. Darwinistische evolutie, in een van die paradoxen waar het leven vol van is, kan het slachtoffer worden van zijn eigen succes, niet in staat om niet-Darwinistische processen bij te houden die het heeft voortgebracht.”
Onze technologische dapperheid dreigt de oude manieren waarop evolutie werkt te overspoelen. Beschouw twee verschillende visies op de toekomst uit een essay uit 2004 van evolutionair filosoof Nick Bostrom van de Universiteit van Oxford. Aan de optimistische kant schreef hij: “Het grote plaatje laat een overkoepelende trend zien naar toenemende niveaus van complexiteit, kennis, bewustzijn, en gecoördineerde doelgerichte organisatie, een trend die we, om het niet al te scherp te stellen, ‘vooruitgang’ kunnen noemen. Wat wij de Panglossiaanse visie zullen noemen, stelt dat dit succes uit het verleden ons goede redenen geeft om te denken dat evolutie (of het nu biologisch, memetisch of technologisch is) in wenselijke richtingen zal blijven leiden.”
Hoewel de verwijzing naar “vooruitgang” er zeker voor zorgt dat wijlen evolutiebioloog Steven Jay Gould zich in zijn graf draait, kan het punt gemaakt worden. Zoals Gould betoogde, vertellen fossielen, waaronder die van onze eigen voorouders, ons dat evolutionaire verandering geen continu gebeuren is; het gebeurt eerder met horten en stoten, en het is zeker niet “progressief” of richtinggebonden. Organismen worden zowel kleiner als groter. Maar de evolutie vertoont wel degelijk ten minste één vector: naar toenemende complexiteit. Misschien is dat het lot van de toekomstige menselijke evolutie: grotere complexiteit door een of andere combinatie van anatomie, fysiologie of gedrag. Als we ons blijven aanpassen (en onze planeet op een slimme manier bouwen), is er geen genetische of evolutionaire reden waarom we er niet meer zouden kunnen zijn om de zon te zien sterven. In tegenstelling tot veroudering, lijkt uitsterven niet genetisch geprogrammeerd te zijn in welke soort dan ook.
De donkere kant is maar al te bekend. Bostrom (die een zeer onrustig man moet zijn) bood een visie van hoe het uploaden van onze hersenen in computers onze ondergang zou kunnen betekenen. Geavanceerde kunstmatige intelligentie zou de verschillende componenten van menselijke cognitie kunnen inkapselen en die componenten opnieuw samenvoegen tot iets dat niet langer menselijk is – en dat zou ons overbodig maken. Bostrom voorspelde de volgende gang van zaken: “Sommige menselijke individuen uploaden en maken vele kopieën van zichzelf. Ondertussen is er geleidelijke vooruitgang in de neurowetenschappen en kunstmatige intelligentie, en uiteindelijk wordt het mogelijk om individuele cognitieve modules te isoleren en ze te verbinden met modules van andere geüploade geesten…. Modules die zich conformeren aan een gemeenschappelijke standaard zouden beter in staat zijn te communiceren en samen te werken met andere modules en zouden daardoor economisch productiever zijn, waardoor een druk ontstaat tot standaardisatie…. Er zou geen niche kunnen zijn voor mentale architecturen van een menselijke soort.”
Of technologische veroudering nog niet verontrustend genoeg was, concludeerde Bostrom met een nog somberder mogelijkheid: als machine-efficiëntie de nieuwe maatstaf voor evolutionaire fitness zou worden, zou veel van wat wij als typisch menselijk beschouwen, uit onze afstamming worden gewied. Hij schreef: “De extravaganties en het plezier die het menselijk leven aantoonbaar veel betekenis geven – humor, liefde, spel, kunst, seks, dansen, sociale conversatie, filosofie, literatuur, wetenschappelijke ontdekking, eten en drinken, vriendschap, ouderschap, sport – we hebben voorkeuren en mogelijkheden die ons tot dergelijke activiteiten aanzetten, en deze aanleg was adaptief in het evolutionaire verleden van onze soort; maar welke grond hebben we om er zeker van te zijn dat deze of soortgelijke activiteiten ook in de toekomst adaptief zullen zijn? Misschien zal wat in de toekomst fitness zal maximaliseren niets anders zijn dan non-stop hoge intensiteit gezwoeg, werk van een saaie en repetitieve aard, gericht op het verbeteren van de achtste decimaal van een of andere economische outputmaatregel.”
In het kort, de toekomst van de mensheid zou een van verschillende routes kunnen nemen, ervan uitgaande dat we niet uitsterven:
Stasis. We blijven grotendeels zoals we nu zijn, met kleine aanpassingen, voornamelijk als rassen fuseren.
Speciatie. Een nieuwe menselijke soort evolueert op deze planeet of een andere.
Symbiose met machines. Integratie van machines en menselijke hersenen levert een collectieve intelligentie op die al dan niet de eigenschappen behoudt die we nu als menselijk herkennen.
Quo vadis Homo futuris?