© AMNH/D. Finnin
Vliegen stelde pterosaurussen in staat lange afstanden af te leggen, nieuwe leefgebieden te ontginnen, aan roofdieren te ontsnappen, en van bovenaf naar beneden te duiken om hun prooi te grijpen. Zij verspreidden zich over de wereld en vertakten zich in een enorme serie van soorten, met inbegrip van de grootste dieren ooit om vleugels te nemen.
Gebouwd om te vliegen
Zoals andere vliegende dieren, genereerden pterosaurussen lift met hun vleugels. Zij moesten dezelfde soort bewegingen uitvoeren als vogels en vleermuizen, maar hun vleugels evolueerden onafhankelijk, en ontwikkelden hun eigen verschillende aërodynamische structuur.
© AMNH 2014
Pterosaurussen vlogen met hun voorste ledematen. Hun lange, taps toelopende vleugels evolueerden uit hetzelfde lichaamsdeel als onze armen. Toen de beenderen van de arm en hand van pterosaurus evolueerden voor het vliegen, verlengden zij, en de beenderen van één vinger – het equivalent van onze ringvinger – werden buitengewoon lang. Zoals de mast op een schip, ondersteunden deze beenderen het vleugeloppervlak, een dunne flap van huid die de vorm had van een zeil.
Vleugelbeenderen
Hoewel vele dieren door de lucht kunnen glijden, zijn pterosaurus, vogels, en vleermuizen de enige gewervelde dieren die zich hebben ontwikkeld om te vliegen door met hun vleugels te slaan. Alle drie groepen stammen af van dieren die op de grond leefden, en hun vleugels evolueerden op een gelijkaardige manier: hun voorste ledematen werden geleidelijk lang, blaasvormig, en aerodynamisch.
© AMNH 2014
Grote pterosaurussen hadden sterke ledematen nodig om van de grond te komen, maar dikke botten zouden hen te zwaar hebben gemaakt. De oplossing? De vleugel beenderen van een pterosaurus waren holle buizen, met muren niet dikker dan een speelkaart. Als vogelbeenderen, waren zij flexibel en lichtgewicht, terwijl versterkt door interne stutten.
IN DE VLEUGELS
Nieuwe ontdekkingen tonen aan dat pterosaurus vleugelmembranen meer waren dan eenvoudige flappen van huid. Lange vezels strekten zich uit van de voorzijde tot de rug van de vleugels en vormden een reeks stabiliserende steunen, zodat de membranen strak konden worden gespannen, of opgevouwen als een waaier. Afzonderlijke spiervezels hielpen pterosaurussen de spanning en vorm van hun vleugels aan te passen, en aders en slagaders hielden de vleugels gevoed met bloed.
© AMNH 2014
De tentoonstelling omvat een opmerkelijk fossiel van Rhamphorhynchus muensteri, ontdekt in Duitsland in 2001, met vleugelweefsels die zo goed bewaard zijn gebleven dat wetenschappers fijne details in hun structuur hebben kunnen zien. Onder ultraviolet licht ontdekten onderzoekers lagen huid, doorweven met bloedvaten, spieren en lange vezels die de vleugel verstijfden. Vanwege de schimmige kleur van het vleugelmembraan noemen paleontologen dit fossiel Donkere Vleugel.
© AMNH/D. Finnin