Autisme komt veel voor. Volgens de meest recente gegevens van de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) is bij 1 op de 59 kinderen autisme vastgesteld. Dat is een duidelijke stijging ten opzichte van 2000, toen slechts 1 op de 150 kinderen de diagnose autisme had gekregen.
Er is veel dat we niet weten over autisme, zoals wat het precies veroorzaakt of waarom het steeds vaker voorkomt. Maar één ding weten we wel: hoe vroeger we beginnen met de behandeling, hoe beter. Communicatie en sociale vaardigheden worden al heel vroeg opgebouwd. We hebben de beste kans om dingen te verbeteren als we binnen dat natuurlijke kader werken. Dat is waarom er een voortdurende drang is geweest om de diagnose zo vroeg mogelijk te stellen.
Het is niet gemakkelijk voor ouders om te horen dat hun kind autisme heeft, of zou kunnen hebben. Zelfs als er zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind, is het natuurlijk om te hopen dat een kind gewoon een laatbloeier is, of een beetje eigenzinnig. En inderdaad, sommige kinderen zijn laatbloeiers, of eigenzinnig, of hebben een heel ander probleem in hun ontwikkeling. Dus hoe vroeg kun je op betrouwbare wijze autisme vaststellen?
Wat vertelt onderzoek naar autisme ons?
Een recente studie richtte zich op deze vraag. Onderzoekers keken naar meer dan 1.200 peuters die tussen 12 en 36 maanden ten minste twee ontwikkelingsevaluaties ondergingen. Minder dan 2% van de peuters van wie aanvankelijk werd gedacht dat ze autisme hadden, bleek later een normale ontwikkeling te hebben. Aan de andere kant bleek 24% van de peuters van wie aanvankelijk werd gedacht dat ze geen autisme hadden, later toch autisme te hebben. Dus hoewel het beeld in het begin niet altijd duidelijk is, blijft de diagnose, als hij eenmaal is gesteld, meestal hangen.
Op welke leeftijd kan de diagnose betrouwbaar worden gesteld? Met 12 tot 13 maanden was de “diagnostische stabiliteit” van de diagnose autisme – dat wil zeggen de mate waarin de diagnose zeker was en bleef hangen – ongeveer 50%. Dit steeg tot 80% met 14 maanden, en 83% met 16 maanden. Dit is logisch als je denkt aan de ontwikkeling van een peuter. Met 12 maanden beginnen ze net woordjes te zeggen, op commando’s te reageren en met anderen om te gaan. Dus een kind dat deze dingen nog niet betrouwbaar doet, zou wat speelruimte krijgen. Maar met 18 maanden zouden al deze vaardigheden stevig op hun plaats moeten zijn, zodat er alarmbellen gaan rinkelen bij een kind dat ze niet heeft.
Welke behandelingsstrategieën kunnen kinderen met autisme helpen?
De belangrijkste behandeling voor autisme wordt toegepaste gedragsanalyse (ABA) genoemd. Dit is een gedragsprogramma dat acties en gedrag breekt in kleine stappen. Het moedigt positief gedrag aan en ontmoedigt negatief gedrag. Andere behandelingen zijn ergotherapie, sensorische integratie therapie, en strategieën om de communicatie te verbeteren, zoals het gebruik van foto’s die kinderen kunnen aanwijzen om verzorgers te laten weten wat ze willen.
Hier gaat het om: ABA en de andere behandelingen zijn nuttig voor kinderen met ontwikkelingsproblemen, ongeacht wat de oorzaak ervan is. Er is geen nadeel aan om ze te doen, zelfs als het kind uiteindelijk een ander probleem blijkt te hebben – of helemaal geen probleem. Ze zijn goed voor het kind met autisme, het kind met een taalstoornis, of een laatbloeier. Ja, het is moeilijk voor ouders om de diagnose autisme te horen. Maar er is veel reden tot hoop als het gaat om autisme, en we moeten nooit tijd verspillen als een kind hulp nodig heeft.